Resolutie over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en mili­eu­vrien­delijk voed­sel­systeem


20 oktober 2021

P9_TA(2021)0425

"Van boer tot bord"-strategie

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

PE662.094

Resolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (2020/2260(INI))

Het Europees Parlement,

– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 11, 13 en 39, artikel 168, lid 1, artikel 169, lid 1, artikel 191, artikel 192, lid 1, en artikel 349,

– gezien het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw van 2004,

– gezien Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen[1],

– gezien Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen[2],

– gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen[3], Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden[4] en Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden[5],

– gezien Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu[6],

– gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid[7], Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand[8], en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen[9],

– gezien Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren[10], Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen[11], Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens[12], Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens[13], Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren[14], Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten[15], Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden[16], Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”)[17] en Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt[18],

– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 over een van boer tot bord -strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020)0381,

– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis[19],

– gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over het EU-initiatief inzake bestuivers[20] en zijn resolutie van 23 oktober 2019 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft[21],

– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu[22],

– gezien zijn resolutie van 13 maart 2019 over een Europa dat beschermt: schone lucht voor iedereen[23],

– gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over een Europees “één gezondheid”‑actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR)[24],

– gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma[25],

– gezien zijn resolutie van 16 mei 2017 over initiatief met betrekking tot hulpbronnenefficiëntie: minder voedselverspilling, meer voedselveiligheid[26],

– gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden[27] en zijn resolutie van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid[28],

– gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over technologische oplossingen voor duurzame landbouw in de EU[29],

– gezien zijn wetgevingsresolutie van 8 september 2015 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het klonen van runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen die voor landbouwdoeleinden worden gehouden en gereproduceerd[30],

– gezien zijn resolutie van 11 februari 2015 over oorsprongsetikettering voor vlees in verwerkte levensmiddelen[31] en zijn resolutie van 12 mei 2016 over de verplichte aanduiding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor bepaalde voedingsmiddelen[32],

– gezien speciaal verslag nr. 15/2020 van de Rekenkamer van 9 juli 2020 getiteld “Bescherming van wilde bestuivers in de EU – De initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen”, speciaal verslag nr. 13/2020 van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”, speciaal verslag nr. 05/2020 van 5 februari 2020 getiteld “Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s”, speciaal verslag nr. 02/2019 van 15 januari 2019 getiteld “Chemische gevaren in onze voeding: het voedselveiligheidsbeleid van de EU beschermt ons maar kent uitdagingen”, speciaal verslag nr. 31/2018 van 14 november 2018 getiteld “Dierenwelzijn in de EU: het dichten van de kloof tussen ambitieuze doelstellingen en praktische uitvoering”, speciaal verslag nr. 34/2016 van 17 januari 2017 getiteld “De bestrijding van voedselverspilling: een kans voor de EU om de hulpbronnenefficiëntie van de voedselvoorzieningsketen te verbeteren” en speciaal verslag nr. 21/2019 van 19 november 2019 getiteld “De bestrijding van antimicrobiële resistentie: vooruitgang in de dierlijke sector, maar deze bedreiging voor de gezondheid blijft een uitdaging voor de EU”,

– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 11 mei 2020 getiteld “The European environment – state and outlook 2020: knowledge for transition to a sustainable Europe” (Het milieu in Europa – Toestand en verkenningen 2020: kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa),

– gezien de Europese pijler van sociale rechten,

– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s over de “van boer tot bord”-strategie van december 2020 getiteld “Van boer tot bord: de lokale en regionale dimensie” (NAT-VII/005),

– gezien artikel 54 van zijn Reglement,

– gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie visserij,

– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A9‑0271/2021),

A. overwegende dat in de mededeling van de Commissie over een “van boer tot bord”-strategie een holistische benadering van het Europese voedselsysteem wordt uiteengezet, waarin landbouw vanwege zijn rol in de voedselvoorziening een centrale plaats krijgt toebedeeld en wordt gewezen op de onderlinge verbondenheid van alle actoren in de hele toeleveringsketen en hun gedeelde verantwoordelijkheid ter verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie, alsook op de cruciale rol van landbouwers bij het leveren van collectieve goederen, onder meer in het kader van de strijd tegen de klimaatverandering; overwegende dat de strategie echter ambitieuzer moet zijn wat de erkenning van de rol, rechten en verantwoordelijkheden van consumenten en de economische levensvatbaarheid van landbouwers op de lange termijn betreft; overwegende dat de strategie grote gevolgen heeft voor de productie van niet voor de voeding bestemde landbouwproducten en dat hiermee ten volle rekening moet worden gehouden;

B. overwegende dat in het onlangs gepubliceerde verslag van het JRC met als titel “Modelling environmental and climate ambition in the agricultural sector with the CAPRI model: Exploring the potential effects of selected Farm to Fork and Biodiversity strategies targets in the framework of the 2030 Climate targets and the post 2020 Common Agricultural Policy” (Modellering van de milieu- en klimaatambitie in de landbouwsector volgens het CAPRI-model: onderzoek naar de mogelijke gevolgen van bepaalde doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie in het kader van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020), evenals in andere recente studies wordt geconcludeerd dat de uitvoering van de doelstellingen van de strategie aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de landbouwproductie in de EU; overwegende dat in deze studies wordt benadrukt dat het noodzakelijk is om robuuste voorafgaande wetenschappelijke effectbeoordelingen uit te voeren die betrekking hebben op de economische, sociale en ecologische dimensie van duurzaamheid, evenals om in wetsvoorstellen in het kader van de “van boer tot bord”-strategie rekening te houden met cumulatieve effecten, mogelijke wisselwerkingen, de beschikbaarheid van middelen om de doelstellingen te verwezenlijken en de verschillende landbouwmodellen in de lidstaten;

C. overwegende dat het voedselsysteem van Europa kwaliteitsvolle voedsel- en voedingszekerheid moet bieden op een manier die bijdraagt aan het sociaal welzijn en de volksgezondheid, ecosystemen gezond houdt en herstelt, rekening houdt met de grenzen van onze planeet en de gezondheid en het welzijn van dieren waarborgt; overwegende dat het voedselsysteem als geheel momenteel verantwoordelijk is voor een reeks effecten op de gezondheid en het welzijn van mens en dier en op het milieu, het klimaat en de biodiversiteit, met inbegrip van ontbossing en aantasting van ecosystemen buiten de EU; overwegende dat de manier waarop wij voedsel, dranken en andere landbouwproducten produceren en consumeren moet worden aangepast om overeenstemming te waarborgen met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), de Overeenkomst van Parijs, het Verdrag inzake biologische diversiteit, het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw, het EU-beleid en de verbintenissen die de EU is aangegaan, alsook om in het algemeen een samenhangend evenwicht te vinden tussen de drie pijlers van duurzaamheid, met inbegrip van milieu, klimaat, biodiversiteit, volksgezondheid, de economie en de betaalbaarheid van voedsel, dierenwelzijn, economische duurzaamheid voor landbouwers, vissers en actoren verderop in de voedselketen en plattelands- en kustgebieden, evenals sociale aspecten zoals werk- en arbeidsvoorwaarden en gezondheids- en veiligheidsnormen; overwegende dat ook andere belangrijke factoren, zoals onderzoek en innovatie, handelsbeleid en afvalbeleid, in aanmerking moeten worden genomen;

D. overwegende dat het noodzakelijk is te zorgen voor consistentie en samenhang tussen de maatregelen van de “van boer tot bord”-strategie en het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid, het EU-handelsbeleid, de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2030, de EU-bosstrategie, het actieplan voor de circulaire economie, het actieplan voor de bio-economie, de Europese klimaatwet en andere gerelateerde beleidsmaatregelen en strategieën van de EU; overwegende dat moet worden benadrukt dat alle ingevoerde voedingsmiddelen moeten voldoen aan dezelfde normen inzake duurzaamheid en veiligheid van agrovoedingsproducten als de normen die van toepassing zijn in de EU;

E. overwegende dat volgens schattingen van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) naar verwachting 90 % van de grond tussen nu en 2050 aanzienlijk zal veranderen en dat dit nu al voor 75 % van de grond geldt; overwegende dat nu reeds 85 % van de wetlands verloren is gegaan[33]; overwegende dat biodiversiteit cruciaal is voor de voedselzekerheid, het welzijn van de mens en de ontwikkeling in de hele wereld; overwegende dat door het verlies aan biodiversiteit de landbouwproductie, voedselsystemen en voeding zowel in Europa als wereldwijd in het gedrang worden gebracht; overwegende dat de mondiale sociale en economische kosten in verband met bodemdegradatie naar schatting oplopen tot 5,5 à 10,5 biljoen EUR per jaar[34];

F. overwegende dat ongeveer 80 % van de wereldwijde ontbossing wordt veroorzaakt door uitbreiding van land dat wordt gebruikt voor landbouw[35]; overwegende dat de vraag in de Unie naar producten als palmolie, vlees, soja, cacao, mais, hout en rubber, ook in de vorm van verwerkte producten of diensten, in belangrijke mate aanzet tot ontbossing, bos- en bodemdegradatie, verwoesting van ecosystemen en daaraan gekoppelde schendingen van de mensenrechten in niet-EU-landen, en verantwoordelijk is voor een wereldwijd aandeel van ongeveer 10 % van de ontbossing die in het totale eindverbruik besloten ligt[36]; overwegende dat niet-duurzame visserij ernstige negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit;

G. overwegende dat met name van landbouw afhankelijke halfnatuurlijke habitats, zoals grasland, bedreigd worden en dat de staat van instandhouding van die habitats aanzienlijk slechter is dan die van andere habitattypen die niet van landbouw afhankelijk zijn; overwegende dat 45 % van de habitats die van landbouw afhankelijk zijn als slecht wordt beoordeeld, vergeleken met 31 % voor andere habitats;

H. overwegende dat onvoorzichtig gebruik van pesticiden een aanzienlijke bron van bodem-, water- en luchtverontreiniging is en negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van mensen, dieren en planten; overwegende dat het daarom noodzakelijk is de inspanningen op te voeren om de afhankelijkheid, de risico’s en het gebruik van schadelijke pesticiden en het gebruik van meststoffen en antibiotica aanzienlijk terug te dringen; overwegende dat duurzame landbouwpraktijken, zoals de correcte tenuitvoerlegging van geïntegreerde gewasbescherming (IPM), agrobosbouw, agro-ecologie, biologische landbouw en precisielandbouwtechnieken, oplossingen kunnen helpen bieden om het gebruik van pesticiden op EU-niveau en wereldwijd terug te dringen, en moeten worden aangemoedigd; overwegende dat uit wetenschappelijk onderzoek[37] blijkt dat het gebruik van pesticiden aanzienlijk kan worden verminderd zonder negatieve gevolgen voor de rentabiliteit en productiviteit, vooral als dit gepaard gaat met een grotere beschikbaarheid van duurzame alternatieven;

I. overwegende dat de EU-lidstaten in 2018 de uitvoer van meer dan 81 000 ton pesticiden met in Europa verboden stoffen hebben goedgekeurd[38]; overwegende dat deze gevaarlijke pesticiden zelfs nog grotere risico’s kunnen inhouden in het land van bestemming, omdat de gebruiksomstandigheden (bv. beschermende kleding, besproeiing vanuit de lucht) niet altijd even streng zijn als in de EU; overwegende dat deze verboden pesticiden als residuen in geïmporteerde voedingsmiddelen opnieuw op de EU-markt terecht kunnen komen; overwegende dat uit monitoringprogramma’s is gebleken dat residuen van verschillende pesticiden waarvan het gebruik in de EU verboden is, zijn aangetroffen in voedingsmiddelen die op de EU-markt worden verkocht, in 4,5 % van de gevallen zelfs op een niveau dat hoger ligt dan de maximumwaarde voor residuen (MRL) die voor deze stoffen is vastgesteld om de veiligheid van de consument te waarborgen[39];

J. overwegende dat overgewicht en obesitas snel toenemen in de EU[40], en dat één op de twee volwassenen met overgewicht of obesitas kampt[41]; overwegende dat de oorzaken van overgewicht en obesitas weliswaar vele facetten omvatten, maar dat een slecht voedingspatroon en slechte voeding bij de bepalende factoren horen die tot een hoge prevalentie van overgewicht en obesitas leiden;

K. overwegende dat in de EU in 2017 naar schatting meer dan 950 000 sterfgevallen (één op de vijf) en meer dan 16 miljoen verloren gezonde levensjaren, voornamelijk door hart- en vaatziekten en kanker, toe te schrijven waren aan een ongezond voedingspatroon[42]; overwegende dat blootstelling aan hormoonontregelende stoffen via voedsel en voedselverpakkingen eveneens een verhoogde bedreiging voor de volksgezondheid vormt[43];

L. overwegende dat ongeveer de helft van de zoönotische ziekten die sinds 1940 bij de mens zijn opgedoken, het gevolg is van veranderingen in landgebruik[44]; overwegende dat diergezondheid een essentieel element is in elk duurzaam voedselsysteem en dat gevolgen voor de diergezondheid direct doorwerken op de duurzaamheid van het voedselsysteem;

M. overwegende dat in de EU elk jaar naar schatting 88 miljoen ton aan voedselafval wordt gegenereerd en dat de daarmee samenhangende kosten worden geraamd op 143 miljard EUR[45]; overwegende dat voedselafval een enorm effect op het milieu heeft en verantwoordelijk is voor ongeveer 6 % van de totale broeikasgasemissies van de EU[46]; overwegende dat het grootste aandeel van het voedselafval in de EU afkomstig is van huishoudens (53 %) en de verwerkende industrie (19 %)[47]; overwegende dat 10 % van het voedselafval in de EU verband houdt met datumaanduidingen en misverstanden bij de consument over de interpretatie en het gebruik van het systeem van datumaanduiding[48];

N. overwegende dat het volume van de verkoop van antibiotica aan Europese veehouderijbedrijven tussen 2011 en 2016 met 18,5 % is gedaald[49], hetgeen heeft geleid tot een vermindering van het gebruik van antibiotica in de landbouw met 35 % in de periode 2011-2018, en dat de antimicrobiële consumptie bij voedselproducerende dieren in de meeste lidstaten lager of veel lager ligt dan bij mensen[50]; overwegende dat er echter grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat de consumptie van sommige antimicrobiële stoffen nog steeds te hoog is[51]; overwegende dat antimicrobiële resistentie een grote bedreiging voor de menselijke gezondheid vormt; overwegende dat het verminderen en tot een minimum herleiden van het antibioticagebruik in de veehouderij de ontwikkeling en verspreiding van antimicrobiële resistentie zal helpen vertragen;

O. overwegende dat de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) reeds in 2018 zijn speciaal verslag over de gevolgen van de opwarming van de aarde met 1,5 °C publiceerde, waarin werd gesteld dat er in alle aspecten van de samenleving snelle, verreikende en ongekende veranderingen vereist zijn als we de opwarming van de aarde willen beperken tot 1,5 °C; overwegende dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies een steeds grotere bedreiging vormen voor voedselzekerheid en levensonderhoud, door terugkerende droogten, overstromingen, bosbranden en nieuwe plaagorganismen; overwegende dat voedselsystemen verantwoordelijk zijn voor 29 % van de mondiale broeikasgasemissies en een ingrijpend effect hebben op het klimaat, de biodiversiteit, water, lucht, bodem en koolstofputten; overwegende dat de EU-landbouwsector ongeveer 10 % van de totale broeikasgasemissies van de EU veroorzaakt, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, waarbij het aandeel van de landbouw schommelt tussen 3 % en 33 % van de nationale broeikasgasemissies[52];

P. overwegende dat de broeikasgasemissies van de Europese landbouw sinds 1990 met ongeveer 20 % zijn verminderd; overwegende dat de vermindering van de broeikasgasemissies in de landbouw sinds 2012 aanzienlijk is vertraagd en dat de uitstoot in bepaalde jaren zelfs is toegenomen[53]; overwegende dat de landbouw actief kan bijdragen tot koolstofvastlegging door het aantal natuurlijke koolstofputten te vergroten via het gebruik van op natuur en ecosystemen gebaseerde oplossingen, zoals brede vruchtwisseling, combinatieteelt, permacultuur, agrobosbouw, houtteelt, agro‑ecologie en ecosysteemherstel, en met name het herstel en de instandhouding van veengebieden als een manier om over meer natuurlijke koolstofputten en mogelijkheden voor koolstofvastlegging te beschikken;

Q. overwegende dat de landbouw de op twee na belangrijkste bron van primaire PM10‑emissies in de EU vertegenwoordigt, zoals is benadrukt door het Europees Milieuagentschap; overwegende dat emissies van ammoniak (NH3) uit de landbouw bijdragen aan perioden van hoge PM-concentraties die elk voorjaar in heel Europa voorkomen en negatieve gevolgen voor de gezondheid op de korte en lange termijn hebben;

R. overwegende dat de EU zeven keer meer stikstof en drie keer meer fosfor verbruikt dan met het oog op de grenzen van de planeet als duurzaam en billijk kan worden beschouwd[54];

S. overwegende dat toenemende kennis over de levenscyclus, in combinatie met betere tracering en monitoring van gegevens over de toeleveringsketen, nodig zijn om concrete vooruitgang te boeken wat de beperking van de milieueffecten van het Europese voedselsysteem betreft;

T. overwegende dat het Europese model van een multifunctionele agrovoedingssector, bestaande uit diverse landbouwmodellen en aangestuurd door agrarische familiebedrijven, een centraal onderdeel vormt van de economie en samenleving van de EU en moet zorgen voor een concurrerende, kwaliteitsvolle en gediversifieerde voedselproductie, voedselzekerheid, lokale toeleveringsketens, goede landbouwpraktijken, bescherming van bodemrijkdommen en watervoorraden, strenge normen op het gebied van milieu en dierenwelzijn, en levendige plattelandsgebieden in de hele EU; overwegende dat een goed ondersteund landbouwbeleid de transitie naar meer lokale toeleveringsketens en duurzamere landbouwpraktijken zal bevorderen, waarmee strengere milieu- en dierenwelzijnsnormen worden gehaald;

U. overwegende dat het belangrijk is te wijzen op de belangrijke rol van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in de agrovoedingssector van de EU in alle stadia van de toeleveringsketen – van de verwerking tot de detailhandel – bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie;

V. overwegende dat de landbouwsector veilig en voedzaam voedsel moet blijven produceren en hierbij moet zorgen voor een duurzamer behoud en beheer van de gronden, hetgeen allemaal een rol speelt om de ontvolking van plattelandsgebieden tegen te gaan; overwegende dat Europese landbouwers aan de strengste mondiale normen voldoen en kwaliteitsvol voedsel produceren, niet alleen voor Europese burgers maar voor mensen overal ter wereld; overwegende dat de landbouwsector strategisch gezien van enorm belang is, maar dat in slechts iets meer dan tien jaar tijd miljoenen landbouwbedrijven zijn verdwenen – meer dan een derde van alle landbouwbedrijven in Europa – waarbij het voor de overgrote meerderheid om kleine familiebedrijven ging;

W. overwegende dat voor de transitie van de Europese landbouw naar meer duurzame praktijken en circulariteit substantiële investeringen nodig zijn, met als allereerste voorwaarde voldoende toegang tot financiering; overwegende dat de EIB zich ertoe heeft verbonden om in 2025 het deel van haar financiering dat bestemd is voor investeringen op het gebied van klimaatactie en milieuduurzaamheid te verhogen tot 50 % van haar transacties en dit ook daarna aan te houden; overwegende dat die financiering kan worden aangewend voor de uitrol van technologieën die bijdragen aan duurzame praktijken en voor het versterken van de band tussen landbouw en de circulaire economie;

X. overwegende dat een gezonde bodem de aarde beter in staat stelt voedsel te produceren, water te filteren en koolstof op te nemen, en zo niet alleen bijdraagt tot een stabieler klimaat, maar ook tot het waarborgen van voedselzekerheid, herstel van de biodiversiteit, bescherming van onze landbouwgrond en de totstandbrenging van een gezonder voedselsysteem; overwegende dat regeneratieve landbouw als benadering voor voedselproductie en landbeheer een oplossing kan bieden voor die uitdagingen, door bij te dragen aan de transitie naar een uiterst veerkrachtig landbouwsysteem op basis van een passend beheer van land en bodem;

Y. overwegende dat het belangrijk is dat consumenten over alle informatie, mogelijkheden en stimulansen beschikken om goed doordachte voedselkeuzes te kunnen maken; overwegende dat hiervoor een gezonde en degelijke voedselomgeving nodig is die transparantie waarborgt en ervoor zorgt dat de gezonde en duurzame keuze ook voor iedereen een gemakkelijke en betaalbare keuze is, en die consumptiepatronen bevordert en stimuleert die de menselijke gezondheid ondersteunen en tegelijk het duurzaam gebruik van natuurlijke en menselijke hulpbronnen en een hoog niveau van dierenwelzijn waarborgen; overwegende dat informatieverstrekking, voorlichting en bewustmakingscampagnes alleen niet volstaan om de vereiste verandering in de richting van duurzamere en gezondere consumentenkeuzes teweeg te brengen, aangezien deze kunnen worden beïnvloed door aspecten als normen en conventies, prijs, gemak, gewoonte en de manier waarop voedselkeuzes worden gepresenteerd; overwegende dat geïnformeerde burgers en voorlichting echter een belangrijke rol kunnen spelen om aan de vraagzijde de Europese doelstellingen op het gebied van klimaat, hulpbronnenefficiëntie en biodiversiteit te bereiken; overwegende dat verplichte vermelding op het etiket van het gehalte aan voedingstoffen en de oorsprong ervan, en begrijpelijke informatie over dierenwelzijn en duurzaamheid, in beginsel voor alle voedingsmiddelen, alsook de verstrekking van informatie aan het publiek over de werkelijke productiekosten, kunnen helpen om de consument de weg te wijzen naar gezonde, duurzame en veilige voeding; overwegende dat consumenteninformatie ook aangepast moet zijn aan het digitale tijdperk, maar dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten;

Z. overwegende dat het mediterrane dieet, dat door de Unesco in 2010 is erkend als immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid, bekend staat als een gezond en evenwichtig dieet met een hoge voedings-, sociale en culturele waarde en gebaseerd is op respect voor het grondgebied en de biodiversiteit, met aandacht voor het behoud en de ontwikkeling van traditionele activiteiten en ambachten met betrekking tot visserij, duurzame jacht en landbouw, en dat dit dieet een beschermende rol speelt bij de primaire en secundaire preventie van de voornaamste chronische degeneratieve ziekten;

AA. overwegende dat water en landbouw onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat duurzaam waterbeheer in de landbouwsector essentieel is om de productie van hoogwaardig en voldoende voedsel mogelijk te maken en het behoud van watervoorraden te waarborgen;

AB. overwegende dat de mondialisering van de voedselmarkt is toegenomen, waardoor het belang van vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen steeds groter wordt;

AC. overwegende dat rekening moet worden gehouden met de resultaten die zijn geboekt als gevolg van de toepassing van de momenteel geldende milieunormen;

AD. overwegende dat de ernstige situatie die is ontstaan door de COVID-19-pandemie gevolgen heeft gehad voor alle actoren in de Europese agrovoedingsketen, van de primaire productie tot de horeca;

AE. overwegende dat het Europese voedselsysteem tijdens de COVID-19-pandemie een cruciale rol heeft gespeeld en zijn veerkracht heeft getoond, waarbij landbouwers en hun coöperaties of producentenorganisaties, werknemers in de gehele voedselwaardeketen, verwerkers, distributeurs en detailhandelaren hebben samengewerkt, in moeilijke omstandigheden – met inbegrip van lockdowns – en met risico’s voor de gezondheid, om ervoor te zorgen dat de Europese consument onbelemmerde toegang bleef krijgen tot veilige, betaalbare en kwaliteitsvolle producten, met eerbiediging van de integriteit van de interne markt; overwegende dat de interne markt en het landbouwsysteem van de EU de onderbrekingen van de voorziening tijdens de COVID-19-crisis ruimschoots en snel hebben kunnen opvangen, maar dat hierdoor niettemin bepaalde kwetsbaarheden in de complexe voedselvoorzieningsketens aan het licht zijn gekomen waaruit blijkt dat het noodzakelijk is op de lange termijn voedselzekerheid, veerkracht en korte toeleveringsketens te waarborgen; overwegende dat het in dit verband van essentieel belang is de waarde van voedselzekerheid en veiligheid van de toeleveringsketens voor alle EU-burgers te benadrukken, evenals het belang om landbouwers alle nodige instrumenten aan te reiken om op duurzame wijze diverse voedingsmiddelen te kunnen produceren;

AF. overwegende dat de rechten van landbouwers in 2004 weliswaar zijn verankerd in het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO), maar dat de regels inzake intellectuele eigendom vaak botsen met deze rechten, waardoor lokale, traditionele en inheemse zaaimethoden op de helling komen te staan;

AG. overwegende dat consumenten zich steeds meer zorgen maken over dierenwelzijn en diergezondheid; overwegende dat een hoog niveau van dierenwelzijn belangrijk is voor duurzame ontwikkeling en het potentieel heeft om de economische en ecologische duurzaamheid van Europese landbouwers te versterken, waarbij een nieuwe markt tot stand wordt gebracht waar landbouwers producten kunnen verkopen op basis van hogere dierenwelzijnsnormen; overwegende dat de Commissie een evaluatie en herziening van de bestaande regelgeving inzake dierenwelzijn heeft aangekondigd, onder meer met betrekking tot het vervoer en het slachten van dieren; overwegende dat horizontale regels ter bescherming van dieren in de landbouw, in combinatie met wetenschappelijk onderbouwde, soortspecifieke dierenwelzijnsvoorschriften voor alle landbouwhuisdieren, het dierenwelzijn aanzienlijk ten goede zouden komen; overwegende dat overgangsperioden en steun voor landbouwers essentieel zijn in het kader van wijzigingen van de wetgeving om duurzamere landbouw mogelijk te maken en het dierenwelzijn te verbeteren;

AH. overwegende dat geografische aanduidingen voortvloeien uit eeuwenoud EU-erfgoed, het resultaat zijn van de aanpassing van de mens aan zijn omgeving en een uitdrukking zijn van de EU-identiteit;

AI. overwegende dat het uiterst belangrijk is voedselfraude en oneerlijke praktijken op voedingsgebied aan te pakken door frauduleuze activiteiten te identificeren en te onderzoeken;

1. is ingenomen met de ambities en doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie als een belangrijke stap voor het waarborgen van een duurzaam, eerlijk, gezond, diervriendelijk, regionaler, gediversifieerd en veerkrachtig voedselsysteem, hetgeen essentieel is voor de verwezenlijking van de in de Europese Green Deal en de SDG’s vastgestelde doelstellingen; beklemtoont dat gezonde mensen, gezonde samenlevingen, gezonde dieren en een gezonde planeet niet los van elkaar te zien zijn; benadrukt dat deze strategie van essentieel belang is om het voedselsysteem, met inbegrip van de productie van dieren en gewassen, binnen de grenzen te houden van wat de planeet aankan, en onderstreept dat het van belang is fatsoenlijke werk- en arbeidsomstandigheden en eerlijke kansen in de hele voedselwaardeketen tot stand te brengen en dat er een passende en evenwichtige beleidsaanpak moet worden ontwikkeld; moedigt de Commissie aan om de strategie zo snel mogelijk om te zetten in concrete wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen, vergezeld van de passende mechanismen voor financiële steun ter begeleiding van de transitie;

Actie noodzakelijk

2. herinnert eraan dat effectbeoordelingen integraal deel uitmaken van het regelgevingsproces van de EU; is ingenomen met het aangekondigde voornemen van de Commissie om, in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving, gedetailleerde effectbeoordelingen, met inbegrip van openbare raadplegingen, uit te voeren voor alle wetgevingsinitiatieven in het kader van de “van boer tot bord”-strategie, onder meer met betrekking tot effectieve kwantitatieve streefdoelen[55]; benadrukt dat deze voorafgaande wetenschappelijke effectbeoordelingen robuuste milieubeoordelingen moeten omvatten, betrekking moeten hebben op de drie dimensies van duurzaamheid (de ecologische, economische en sociale dimensie, met inbegrip van gezondheid) volgens een holistische en systemische benadering en rekening moeten houden met cumulatieve effecten, alsook dat ze de kosten van niet-handelen moeten omvatten in termen van onmiddellijke en langetermijneffecten op de menselijke gezondheid, het milieu, de biodiversiteit en de algemene duurzaamheid, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met generatievernieuwing, mogelijke afwegingen tussen beleidsdoelstellingen, de beschikbaarheid van middelen om de streefdoelen te halen en de verschillende landbouwmodellen in de EU-lidstaten; wijst erop dat het van belang is de berekeningsmethoden, uitgangswaarden en referentieperioden voor elk afzonderlijk streefdoel te beschrijven en benadrukt dat dit in samenwerking en overleg met de lidstaten moet gebeuren; erkent dat de eerste tussentijdse evaluatie van de “van boer tot bord”-strategie voor midden 2023 is gepland; benadrukt dat in deze tussentijdse evaluatie uitvoerig aandacht moet worden besteed aan de cumulatieve effecten van alle acties, op een holistische en systemische wijze waarbij alle dimensies van duurzaamheid aan bod komen, ongeacht of het om de ecologische, economische of sociale dimensie, met inbegrip van gezondheid, gaat;

3. is ingenomen met de aankondiging van een wetenschappelijk onderbouwd voorstel voor een wetgevingskader met betrekking tot duurzame voedselsystemen, op basis van transparante gegevens en rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke inzichten; verzoekt de Commissie dit voorstel te gebruiken om een toekomstgericht, holistisch, evenwichtig, geïntegreerd en ecologisch, sociaal en economisch duurzaam gemeenschappelijk voedselbeleid vast te stellen waaraan alle actoren een bijdrage leveren, gericht op het verkleinen van de milieu- en klimaatvoetafdruk van het EU‑voedselsysteem en op het verminderen van de negatieve gevolgen ervan voor de biodiversiteit en de gezondheid en het welzijn van mens en dier, teneinde van Europa uiterlijk in 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken dat vrijwel geen verontreiniging veroorzaakt, en met het oog op de versterking van de veerkracht ervan om te zorgen voor voedselzekerheid op middellange en lange termijn in het licht van de klimaatverandering, milieuaantasting en biodiversiteitsverlies; benadrukt dat economische en sociale duurzaamheid in de hele voedselketen moeten worden gewaarborgd, aangezien goede sociaal-economische vooruitzichten en het concurrentievermogen van de diverse betrokken sectoren zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie; spoort de EU ertoe aan het voortouw te nemen bij een wereldwijde transitie naar duurzaamheid van boer tot bord, op basis van het beginsel van een multifunctionele landbouwsector die vanuit ecologisch, sociaal (inclusief gezondheid) en economisch oogpunt duurzaam is, op basis van de beginselen van agro-ecologie van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) en het VN-recht op voedsel, en tegelijkertijd te zorgen voor meer consistentie en samenhang van het beleid, zodat alle actoren in het Europese voedselsysteem op lange termijn plannen kunnen maken op basis van realistische en transparante Smart-doelstellingen; benadrukt dat er dringende en doortastende veranderingen in het beleid en de wetgeving moeten worden doorgevoerd, gezien het verpletterende wetenschappelijke bewijs van de noodzaak om de duurzaamheid van het huidige voedselsysteem te verbeteren en de hogere kosten die gepaard gaan met niet‑handelen, en wijst op het belang van innovatie en duurzame praktijken; stelt voor dat rekening wordt gehouden met de respectieve uitgangswaarden in elke lidstaat en met de geboekte vooruitgang, alsook met hun specifieke (regionale) omstandigheden, waarbij de uitwisseling van knowhow en beste praktijken tussen de lidstaten wordt bevorderd; beklemtoont dat het van belang is aandacht te besteden aan de volledige voedsel- en drankenketens, met inbegrip van productie, verwerking, marketing, opslag, vervoer, distributie, horeca, detailhandel, verwijdering en recycling van secundaire materialen; dringt erop aan dat in dit wetgevingsvoorstel ten volle rekening wordt gehouden met het welzijn van landbouwhuisdieren, aangezien dit een wezenlijk aspect van duurzaam voedsel is;

4. steunt de ontwikkeling van strategische plannen voor het voedselbeleid[56], met als doel nieuw en bestaand nationaal, regionaal en lokaal voedselbeleid te faciliteren, te stimuleren en op te schalen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het complexe probleem van voedselarmoede in Europa; benadrukt hoe belangrijk het is deze plannen te onderbouwen met onafhankelijke, neutrale wetenschappelijke kennis en onderzoek en de betrokkenheid van belanghebbenden vanuit een brede waaier aan invalshoeken te verzekeren, teneinde een legitiem en inclusief proces te waarborgen; benadrukt dat een nieuwe transversale benadering van governance nodig is om samenhang te garanderen tussen het EU-beleid op het gebied van voedsel en landbouw en ander beleid dat hierop van invloed is, bijvoorbeeld op het gebied van handel, energie, mededinging en klimaat, teneinde meer synergieën tot stand te brengen en afwegingen tussen deze beleidsdomeinen te vermijden en te beheren; dringt daarom aan op een gestructureerde dialoog tussen het Parlement, de lidstaten en alle actoren van het voedselsysteem, met inbegrip van de burgers, om alle kansen die deze strategie te bieden heeft te benutten en om de lacunes, kansen en uitdagingen bij de ontwikkeling en uitvoering van een holistisch gemeenschappelijk EU-voedselbeleid te bespreken; verzoekt de Commissie een maatschappelijke dialoog te bevorderen op basis van een gemeenschappelijke interpretatie van duurzaamheid en de diverse aspecten daarvan, in de aanloop naar haar voorstel voor een wetgevingskader voor een duurzaam voedselsysteem, dat uiteindelijk moet uitgaan van één samenhangende benadering voor alle aspecten van duurzaamheid;

5. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om een noodplan op te stellen om de voedselvoorziening en voedselzekerheid te garanderen, met het oog op een gecoördineerde Europese respons op crises die gevolgen hebben voor voedselsystemen; benadrukt dat een preventieve benadering vereist is om paniekgedrag en overdreven reacties van mensen, bedrijven of lidstaten te voorkomen; is van mening dat dit een adequate respons zal vormen op de steeds grotere verwachtingen in verband met voedselzekerheid waaraan op Europees niveau moet worden tegemoetgekomen; dringt er bij de Commissie op aan problemen in verband met strategische voedselvoorraden op dezelfde manier te benaderen als problemen in verband met strategische aardolievoorraden in de Unie;

6. beklemtoont dat er maatregelen moeten worden genomen om duurzame landbouw te bevorderen, het gebruik van pesticiden en de hieraan gekoppelde risico’s te beperken, bodemecosystemen te beschermen en te herstellen en op landbouwgrond meer landschapselementen te creëren die het herstel van krachtens de natuurrichtlijnen beschermde soorten en habitats ondersteunen, waaronder bestuivers en hun habitats; wijst erop dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van het duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen om de duurzaamheid van onze voedselsystemen op de lange termijn te waarborgen;

7. benadrukt dat Europese consumenten, landbouwers en bedrijven belang hebben bij een geslaagde transitie naar een duurzamer voedselsysteem; wijst erop dat betere informering van belanghebbenden en maatregelen in het kader van het landbouwbeleid deze transitie kunnen ondersteunen; benadrukt dat de ecologische transitie in de voedselproductie en de daaruit voortvloeiende bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering een win-winsituatie kan zijn voor primaire producenten, het milieu, de economie en de samenleving als geheel, waarbij wordt voorzien in duurzame, veilige, toereikende, betaalbare, gezonde en voedzame voedingsmiddelen, en dat deze transitie kan worden verwezenlijkt door middel van een evenwichtige aanpak die synergieën creëert tussen duurzame praktijken en economische kansen; herhaalt dat als van de landbouwsector een evenredige bijdrage wordt verwacht, landbouw een op streefdoelen en stimulansen gebaseerd onderdeel moet zijn van de ambitie van de EU om uiterlijk halverwege deze eeuw broeikasgasneutraal te zijn, en dat ook aandacht moet worden besteed aan emissies die verband houden met de Europese voedselproductie en -consumptie maar die buiten Europa worden gegenereerd; benadrukt dat de betrokkenheid van landbouwers bij klimaatmaatregelen en steun voor landbouwers in dit verband van cruciaal belang zijn om de wereldwijde mitigatiestreefdoelen en de SDG’s te verwezenlijken, zonder de wereldwijde voedsel- en voedingszekerheid op het spel te zetten en zonder iemand aan zijn lot over te laten;

8. benadrukt dat moet worden gezorgd voor samenhang tussen de “van boer tot bord”-strategie en de doelstellingen van de Europese Green Deal, onder meer op het gebied van klimaat, biodiversiteit, de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen en gezondheid; beklemtoont dat het in stand houden en het verbeteren van de biodiversiteit van cruciaal belang zijn om de voedselzekerheid in de EU en wereldwijd te kunnen waarborgen, en dat het noodzakelijk is samenhang te garanderen met de EU‑biodiversiteitsstrategie, waaronder de ondersteunende bijdrage van het Natura 2000-netwerk en beschermde mariene gebieden aan de productie van gezond voedsel, en consistentie in acht te nemen met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), het EU-handelsbeleid en de EU-strategie voor de bio-economie; benadrukt dat de SDG’s een relevant kader bieden om ecologische, sociale en economische doelstellingen op samenhangende en systemische wijze te integreren en dat zij de ontwikkeling mogelijk maken van transversaal beleid dat een betere afspiegeling vormt van de onderlinge koppelingen tussen de verschillende beleidsdoelstellingen; herinnert eraan dat de sociale dimensie volledig moet worden geïntegreerd in alle toekomstige initiatieven van de “van boer tot bord”-strategie, samen met de economische en de ecologische dimensie, teneinde de broodnodige beleidssamenhang voor duurzame ontwikkeling te verwezenlijken; benadrukt dat ook de verbetering van de arbeidsomstandigheden overeenkomstig de acht kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), collectieve onderhandelingen en sociale bescherming deel moeten uitmaken van de duurzaamheidscriteria;

Een voedselketen die werkt voor burgers, werknemers, producenten, distributeurs en het milieu

9. is ingenomen met de beslissing over de herziening van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden en de reductiestreefdoelen voor pesticiden, nutriëntenverliezen uit zowel biologische als minerale bronnen en de verkoop van antibiotica, en is ervan overtuigd dat deze streefdoelen haalbaar zijn, maar dat het al dan niet behalen ervan afhangt van de beschikbaarheid van veiligere, doeltreffende en efficiënte alternatieven; benadrukt het belang van aanvullende holistische voorlichting en communicatie, onder meer via adviesdiensten, om deze transformatie te verwezenlijken; benadrukt dat deze reductiestreefdoelen bindend moeten zijn en dat ze moeten worden nagestreefd door middel van holistische, preventieve en circulaire benaderingen, zoals biologische en agro-ecologische praktijken, innovatieve duurzame landbouwpraktijken, waar passend de toepassing van precisielandbouw en geïntegreerde gewasbescherming, en het gebruik van duurzame alternatieven, met behulp van een op de levenscyclus gebaseerd perspectief; benadrukt dat het noodzakelijk is versnelde procedures voor de evaluatie, toelating en registratie van niet-chemische pesticiden met een laag risico vast te stellen, waarbij moet worden gewaarborgd dat de beoordeling even streng verloopt als voor andere stoffen; dringt erop aan dat alle lidstaten, overeenkomstig hun klimatologische en landbouwproductiekenmerken, robuuste, doeltreffende en tijdgebonden kwantitatieve reductiestreefdoelen vaststellen in de herziening van hun strategische GLB-plannen en andere relevante beleidsinstrumenten, met de ambitie om de landbouwemissies in de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater en de lucht tot nul te herleiden, in overeenstemming met de ambitie van de Green Deal om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, in combinatie met duidelijk omschreven gewasspecifieke steunmaatregelen om verantwoording en afdwingbaarheid op alle niveaus te waarborgen, en aan de hand van onafhankelijke en volledige gegevens om deze streefdoelen te helpen bereiken, alsook steun en opleiding voor de uitvoering op het niveau van de landbouwbedrijven en aanvullende mogelijkheden voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot innovatieve en duurzame landbouwoplossingen; verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen met het verbeteren van hun systemen voor bewaking, monitoring en correcte handhaving van de regels inzake het gebruik van pesticiden, de communicatie met eindgebruikers te verbeteren en bewustzijn te kweken onder eindgebruikers; herhaalt zijn oproep om bovengenoemde streefdoelen en doelstellingen in wetgeving om te zetten, onder meer via de herziening van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden, en verzoekt de Commissie te verduidelijken hoe zij zal omgaan met de bijdragen van afzonderlijke lidstaten aan voor de hele Unie geldende bindende streefdoelen en tegelijkertijd een gelijk speelveld zal waarborgen, en tevens de uitgangswaarden voor deze streefdoelen te verduidelijken, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, geleverde inspanningen en kenmerken van elke lidstaat en met een duidelijk overzicht van de vele niet-synthetische en andere alternatieven die vandaag al bekend zijn, de beschikbaarheid ervan en de gevolgen voor de levensvatbaarheid van de sector, het inkomen van landbouwers en de voedselzekerheid, en verzoekt de Commissie een plan op te stellen om synthetische inputs in de landbouw tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bijzondere aandacht te schenken aan de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op het gebruik van pesticiden in zones waar het grondwater wordt beschermd, door middel van betere communicatie, monitoring en inspecties;

10. benadrukt de sleutelrol van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) bij het verminderen van de afhankelijkheid van pesticiden en dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat dit systeem wordt toegepast en dat de tenuitvoerlegging ervan systematisch wordt beoordeeld en gemonitord; verzoekt de lidstaten de algemene IPM-beginselen om te zetten in praktische en meetbare criteria en deze criteria op bedrijfsniveau te verifiëren, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten deze IPM‑beginselen effectief ten uitvoer leggen via hun strategische GLB-plannen; dringt er bij de lidstaten op aan om hierin duidelijk omschreven en op maat gesneden maatregelen en praktijken voor elk gewas, zoals bloemstroken, op te nemen als uitgangswaarde om een kentering teweeg te brengen op het vlak van pesticidengebruik en resistentie bij plaagorganismen; verzoekt detailhandelaren in de voedselketen proactief met landbouwers samen te werken bij de uitvoering en opschaling van alle beschikbare IPM-praktijken en -methoden voor elk gewas in hun toeleveringsketen en verslag uit te brengen over hun eigen bijdrage aan de doelstellingen en reductiestreefdoelen als onderdeel van hun verslaglegging op milieu-, sociaal en governancegebied;

11. is van oordeel dat, hoewel het systeem van de EU een van de strengste ter wereld is, zowel de regels voor de goedkeuring van pesticiden als zodanig als de uitvoering ervan moeten worden verbeterd; wijst op zijn resolutie over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden[57] en verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij onverwijld gevolg geven aan alle hierin vermelde verzoeken; onderstreept dat het regelgevingskader moet aanzetten tot innovatie en onderzoek om betere en veiligere gewasbeschermingsmiddelen en alternatieven te ontwikkelen; wijst erop dat de Commissie, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), in aanvulling op de herziening van de richtlijn betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden om het gebruik van pesticiden en de hieraan gekoppelde risico’s te beperken, de milieueffectbeoordeling voor gewasbeschermingsmiddelen moeten verbeteren, onder meer door rekening te houden met de effecten van pesticiden op de kwaliteit van het grondwater en van drinkwaterbronnen, met inbegrip van cumulatieve en synergistische effecten; dringt er bij de Commissie op aan de vooruitgang die is geboekt ter verwezenlijking van beleidsdoelstellingen adequaat te beoordelen en de geharmoniseerde risico-indicatoren van Richtlijn (EU) 2019/782 van de Commissie[58] te verbeteren door ze uit te breiden tot toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie, en verzoekt rekening te houden met landbouwarealen of volumes van werkzame stoffen en de manier waarop gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt om het gebruik van synthetische pesticiden en zware metalen in de conventionele en biologische landbouw effectief te beperken, en duidelijke wetenschappelijk onderbouwde criteria vast te stellen om te bepalen wat als onaanvaardbare effecten op het milieu wordt beschouwd, rekening houdend met de reële blootstelling (acuut en chronisch) aan meerdere gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van cumulatieve en synergistische effecten; benadrukt dat profylactisch gebruik van pesticiden, met inbegrip van zaadbehandeling met systemische pesticiden, zoveel mogelijk moet worden beperkt wanneer dit een gevaar vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu; verzoekt de Commissie uiterlijk midden 2022 haar wetgevingsvoorstel inzake gegevens over pesticiden te presenteren;

12. verzoekt de Commissie te verzekeren dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1107/2009 correct worden toegepast, en bijgevolg onder meer een minimumnorm te waarborgen voor kennisgevingen van toelatingen voor pesticiden in noodsituaties, met inbegrip van de verplichting voor de lidstaten om volledige en gedetailleerde toelichtingen te verstrekken en de desbetreffende kennisgevingen openbaar maken; is ingenomen met de rol van de EFSA bij het beoordelen van deze afwijkingen;

13. dringt erop aan dat bij de beoordeling van aanvragen voor nieuwe MRL’s overeenkomstig artikel 14 van de MRL-verordening ten volle rekening wordt gehouden met de cumulatieve en synergistische effecten van pesticiden wanneer de MRL’s worden vastgesteld, en dat er beter rekening wordt gehouden met de criteria in verband met risico’s voor de diergezondheid en het milieu; dringt erop aan om gegevens die na het in de handel brengen zijn verzameld in het kader van biomonitoring te gebruiken om de nauwkeurigheid te verifiëren van de voorspelde niveaus van blootstelling aan pesticiden met het oog op de vaststelling van MRL’s, alsook met het oog op de vaststelling van aanvaardbare blootstellingsniveaus voor werknemers in landbouwbedrijven, omwonenden, omstanders en consumenten, evenals voor landbouwhuisdieren; beklemtoont dat het noodzakelijk is om in toekomstige EU‑wetgevingsinitiatieven die verband houden met het gebruik van pesticiden veel aandacht te blijven besteden aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van gebruikers; wijst erop hoe belangrijk het is om te garanderen dat alle gebruikers over beschermingsmiddelen beschikken en dat zij uitgebreide informatie en opleiding krijgen over het gebruik van pesticiden en de hieraan verbonden gevaren; benadrukt dat moet worden gegarandeerd dat alle werknemers in de landbouw officiële documentatie kunnen opvragen met informatie over het soort pesticide dat wordt gebruikt bij hun werkzaamheden; onderstreept dat het voor de verwezenlijking van deze streefdoelen cruciaal is te werken aan een verdere herziening van Richtlijn 2004/37/EG betreffende blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk[59], Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden en Richtlijn 98/24/EG betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk[60];

14. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om maatregelen te nemen om nutriëntenverliezen met ten minste 50 % terug te dringen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de bodemvruchtbaarheid niet verslechtert; is ervan overtuigd dat dit het best kan worden bereikt door het sluiten van nutriëntencycli, het terugwinnen en hergebruiken van nutriënten en het stimuleren en belonen van landbouwers om peulgewassen te planten; benadrukt dat daartoe juridisch bindende wetgevingsinitiatieven nodig zijn, evenals maatregelen om landbouwers in staat te stellen hun nutriëntenbeheer te verbeteren; beklemtoont dat het belangrijk is dat die streefdoelen worden nagestreefd aan de hand van holistische en circulaire benaderingen van nutriëntenbeheer, zoals agro-ecologische praktijken en slimme landbouw, die positieve neveneffecten kunnen hebben voor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit, en landbouwers kunnen helpen een einde te maken aan hun afhankelijkheid van minerale meststoffen en de fosfor- en stikstofstromen te beperken; wijst erop dat bij de beperking van inefficiënte bemesting en de geleidelijke afschaffing van excessieve bemesting rekening moet worden gehouden met de klimaat- en milieueffecten van verschillende meststoffen, met inbegrip van de aanwezigheid van zware metalen; dringt er bij de lidstaten op aan om in hun strategische plannen maatregelen voor te stellen ter bevordering van een efficiënt beheer en de circulariteit van nutriënten, alsook om voorlichting voor bedrijfsadviseurs en landbouwers sterk te ondersteunen en de hervorming van het GLB aan te grijpen als een kans om de uitstoot van ammoniak (NH3) door de landbouwsector aan banden te leggen; benadrukt dat verbeterd beheer van nutriënten zowel economische als milieuvoordelen biedt; benadrukt het belang van de toepassing van moderne en innovatieve technologieën en oplossingen, zoals precisielandbouw, gerichte bemesting die is aangepast aan wat de plant nodig heeft, adviesdiensten op het gebied van plantenvoeding en ondersteuning bij het beheer, alsook de noodzaak om daartoe breedbandnetwerken in plattelandsgebieden aan te leggen; is van mening dat steun moet worden verleend aan duurzame landbouwbedrijfsmodellen om bij te dragen aan terugwinning, recycling en hergebruik van nutriënten uit afvalstromen die vrij zijn van verontreinigde stoffen;

15. benadrukt dat het met het oog op de verwezenlijking van de streefdoelen voor de beperking van het gebruik van chemische pesticiden en de hieraan gekoppelde risico’s en de beperking van nutriëntenverliezen noodzakelijk is dat er veiligere alternatieven voorhanden zijn, teneinde de beschikbaarheid van een goed werkend instrumentarium voor gewasbescherming te waarborgen; benadrukt echter het belang van voorlichting voor het waarborgen van de correcte toepassing van preventieve maatregelen; dringt aan op meer mogelijkheden voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot alternatieve gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen en meer resistente rassen die minder input vereisen om stabiele opbrengsten te waarborgen en digitale instrumenten, alsook op stimulansen voor toepassingsmethoden en -technologieën zoals precisielandbouw; verzoekt de Commissie de goedkeuring van nieuwe oplossingen op het gebied van plantgezondheid te versnellen en te vereenvoudigen, met inbegrip van gewasbeschermingsmiddelen met een geringere impact, zoals stoffen met een laag risico of biologische oplossingen, en in horizontale wetgeving een definitie en een aparte categorie voor natuurlijke stoffen in te voeren, en verzoekt tevens initiatieven te ontplooien om op zoek te gaan naar alternatieve beoordelingstrajecten voor deze laag-risicostoffen, basisstoffen en natuurlijk voorkomende stoffen; benadrukt voorts dat een verminderd gebruik van pesticiden gepaard moet gaan met een grotere beschikbaarheid op de markt van duurzame alternatieven die even doeltreffend zijn op het gebied van gewasbescherming als chemische pesticiden, teneinde de verspreiding van plaagorganismen bij planten te voorkomen; pleit bovendien voor maatregelen om te faciliteren dat in beoordelingen van de chemische risico’s van voedsel en diervoeder nieuwe benaderingsmethoden worden ingevoerd, zodat de behoefte aan tests met behulp van dieren afneemt en dierproeven uiteindelijk volledig kunnen worden afgeschaft;

16. beklemtoont nogmaals hoe belangrijk het is bijen en andere bestuivers te beschermen tegen de schadelijke effecten van pesticiden en ziekten; herinnert aan zijn bezwaar van 23 oktober 2019[61] en herhaalt zijn oproep aan de Commissie om te garanderen dat de herziening van de richtsnoeren betreffende bijen en de toekomstige uitvoeringshandelingen geen lager beschermingsniveau voor bijen inhouden dan het niveau van de EFSA-richtsnoeren betreffende bijen van 2013 en worden gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke en technische inzichten, en stelt daarom voor de uniforme beginselen te wijzigen, niet alleen met betrekking tot acute toxiciteit voor honingbijen, maar ten minste ook met betrekking tot chronische toxiciteit voor honingbijen en toxiciteit voor hun larven en acute toxiciteit voor hommels; merkt op dat de EFSA een eigen modelleringssysteem, ApisRAM, ontwikkelt dat beter op de biologie van de honingbij lijkt te zijn afgestemd dan BEEHAVE en minder gevoelig lijkt te zijn voor belangenconflicten; dringt er bij de Commissie op aan de stoffen die hetzelfde werkingsmechanisme hebben als neonicotinoïden met spoed opnieuw te beoordelen;

17. dringt nogmaals aan op een indicator voor bestuivers[62] en een streefdoel voor herstel; verzoekt de Commissie en de lidstaten een nieuw EU-breed monitoringkader voor bestuivers tot stand te brengen met robuuste, op lidstaatniveau toegepaste regelingen, tussentijdse mijlpalen, duidelijke tijdgebonden doelstellingen, indicatoren en streefcijfers; benadrukt dat de monitoringactiviteiten moeten worden geïntegreerd in het nieuwe monitoring- en evaluatiekader van het GLB;

18. roept de lidstaten op de biodiversiteit op landbouwgrond op systematische en gestandaardiseerde wijze te monitoren op het veld, met inbegrip van bestuivers, en hierbij beroepsbeoefenaren, landbouwers en burgerwetenschappers te betrekken, en de gegevens te gebruiken om EU-beleidsmaatregelen en de uitvoering daarvan te helpen evalueren;

19. herinnert aan het belang van een “één gezondheid”-benadering; benadrukt dat antimicrobiële resistentie (AMR) een toenemend transnationaal en grensoverschrijdend gevaar voor de gezondheid is en dat een gecoördineerd EU-optreden een verschil kan maken; is zich bewust van de aanzienlijke inspanningen die zijn geleverd om het gebruik van antimicrobiële stoffen bij dieren te beperken, hetgeen bijdraagt tot de wereldwijde inspanningen om antibioticaresistentie te verminderen; benadrukt echter dat het gebruik van antibiotica verder moet worden teruggedrongen, ook bij de voedselproductie; is ingenomen met het plan van de Commissie om de totale verkoop van antimicrobiële stoffen voor landbouwhuisdieren en in de aquacultuur tegen 2030 met 50 % te verminderen; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de reeds geboekte vooruitgang op het niveau van de lidstaten; wijst erop dat tussentijdse streefdoelen en duidelijke acties en maatregelen, met inbegrip van de toepassing van sancties zoals bepaald in EU-wetgeving, noodzakelijk zijn om deze doelstelling te verwezenlijken; wijst er voorts op dat betere veehouderijpraktijken cruciaal zijn om deze doelstelling te verwezenlijken, aangezien een beter dierwelzijn leidt tot een betere diergezondheid, waardoor de behoefte aan geneesmiddelen afneemt; is van mening dat de correcte tenuitvoerlegging van de verordening betreffende diergeneesmiddelen[63] en Verordening (EU) 2019/4 betreffende gemedicineerde diervoeders[64] het gebruik van antibiotica verder zal verminderen en verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging en handhaving door de lidstaten nauwkeurig te controleren; onderstreept dat alle antimicrobiële stoffen die geen aan de mens voorbehouden antibiotica zijn, beschikbaar moeten blijven voor essentieel gebruik, zodat de gezondheid en het welzijn van dieren te allen tijde kunnen worden beschermd;

20. is ingenomen met de nadruk die wordt gelegd op de noodzaak om de totale EU-verkoop van antibiotica voor landbouwhuisdieren en in de aquacultuur te blijven beperken, en benadrukt dat EU-initiatieven op dit gebied zijn vastgesteld en ook in de toekomst zullen worden vastgesteld op basis van de “één gezondheid”-benadering, waarmee de onderlinge afhankelijkheid tussen de gezondheid en het welzijn van mensen, dieren en het milieu wordt erkend; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun aandacht te richten op aanvullende maatregelen om duurzame innovatieve oplossingen mogelijk te maken en te stimuleren, met name op het gebied van preventieve hulpmiddelen en alternatieve behandelingen; dringt aan op inspanningen om te waarborgen dat normen voor in de EU ingevoerde producten van dierlijke oorsprong gelijkwaardig zijn aan de normen die in het kader van de verordening betreffende diergeneesmiddelen zijn vastgesteld; merkt op dat in het kader van de herziening van de verordening betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding[65] aandacht moet worden besteed aan het gebruik van stoffen die momenteel niet als antibiotica zijn ingedeeld, maar wel de eigenschappen van een antibioticum hebben overeenkomstig artikel 4, punt 14, van de verordening betreffende diergeneesmiddelen, en die voor preventief gebruik in de veehouderij en de aquacultuur kunnen worden gebruikt; wijst erop dat werknemers in de voedselketen het risico lopen pathogenen met antimicrobiële resistentie op te lopen, bijvoorbeeld bij het gebruik van de “top dressing”-techniek bij het toedienen van diergeneesmiddelen; benadrukt dat passende maatregelen moeten worden genomen om dit ernstige risico voor de gezondheid op het werk te verminderen;

21. herinnert eraan dat landbouw en bosbouw een belangrijke rol spelen in de aanpassing aan en mitigatie van klimaatverandering; beklemtoont dat het belangrijk is de effecten van landbouw en dierlijke productie op de uitstoot van broeikasgassen en op landgebruik te erkennen en te monitoren; wijst erop dat die uitstoot absoluut moet worden teruggedrongen, teneinde bij te dragen aan de verbintenis van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt de noodzaak en het potentieel van de instandhouding, het herstel en de bevordering van natuurlijke koolstofputten en de beperking van de uitstoot van koolstofdioxide, methaan en stikstofoxide in de landbouw, met name in de sector diervoeder en de veehouderij, alsook in de biologische sector en de sector minerale meststoffen, zonder het dierenwelzijn verder in het gedrang te brengen, waarbij wordt gewaarborgd dat de bodemvruchtbaarheid niet verder achteruitgaat; erkent dat gezonde dieren minder natuurlijke hulpbronnen vereisen en dat duurzame praktijken voor het beheer van de veestapel de broeikasgasemissies kunnen helpen beperken; pleit voor passende en op maat gesneden regelgevingsmaatregelen en streefdoelen voor emissies uit de landbouw en het bijbehorende landgebruik, als onderdeel van het “Klaar voor 55”-pakket, teneinde ambitieuze reducties van alle broeikasgasemissies in deze sectoren te waarborgen, onder meer door veedichtheid in de EU aan te pakken, evenals de ingebedde emissies uit landgebruik van ingevoerde diervoeders en voedingsmiddelen; roept op tot een samenhangende beleidsmix om een transitie naar duurzamere praktijken zoals op gras gebaseerde extensieve veeteelt mogelijk te maken, als onderdeel van een gemengd landbouwsysteem dat de draagkracht van de lokale omgeving eerbiedigt en de biodiversiteit ondersteunt;

22. neemt kennis van veelbelovende ontwikkelingen op het gebied van toevoegingsmiddelen voor diervoeding die de broeikasgasemissies en de water- en luchtverontreiniging van de veehouderij kunnen helpen beperken; is in dat opzicht ingenomen met de plannen van de Commissie om het in de handel brengen van duurzame en innovatieve toevoegingsmiddelen voor diervoeding te vergemakkelijken, en dringt aan op relevante onderzoeksprogramma’s om de verdere ontwikkeling hiervan te ondersteunen;

23. wijst erop dat extensieve, permanente, op grasland gebaseerde, silvo-pastorale of extensieve biologische veehouderij, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van weiden met een hoge milieuwaarde, een centraal kenmerk vormen van het Europese voedselsysteem, en dat de kwaliteitsregelingen ervan een bepalend onderdeel zijn van veel traditionele plattelandsgemeenschappen, waardoor zij productief gebruik kunnen maken van gronden die anders zouden zijn opgegeven; onderstreept dat deze vorm van op land gebaseerde landbouwproductie met een lage dichtheid meerdere positieve effecten kan hebben op het milieu en het behoud van cultuurlandschappen, plattelandsgebieden helpt beschermen tegen ontvolking en het opgeven van gronden en bijdraagt tot klimaatmitigatie, een circulaire economie en herstel van de biodiversiteit, en daarom moet worden ondersteund en aangemoedigd; benadrukt dat steun moet worden verleend aan landbouwbedrijven die de overgang maken naar duurzamere productievormen en afstappen van landbouwpraktijken zoals begrazing met een hoge dichtheid en monoculturen van gewassen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat haar beleid en financieringsprogramma’s het traditionele Europese cultuurlandschap ondersteunen, zoals op hellingen en in terrassen aangelegde wijngaarden en extensieve, permanente, op grasland gebaseerde productie ter ondersteuning van de biodiversiteit; merkt op dat de lidstaten in hun verslagen uit hoofde van artikel 17 van de habitatrichtlijn[66] aangeven dat veel halfnatuurlijk grasland in een ongunstige, ontoereikende of slechte staat van instandhouding verkeert en dat bestuivers die ervan afhankelijk zijn worden bedreigd, waardoor de bestuivingsdiensten in gevaar komen;

24. dringt aan op een sterkere harmonisatie van het rechtskader voor de veehouderij in de EU, waarbij gebruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke, wetenschappelijk onderbouwde dierenwelzijnsindicatoren, en is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de bestaande wetgeving inzake dierenwelzijn te evalueren en waar nodig te herzien; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de laatste ontwikkelingen in de kennis over dierenwelzijn en tegemoet moet worden gekomen aan de vraag van de bevolking, de politiek en de markt naar strengere normen inzake dierenwelzijn; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen dat als doel heeft het gebruik van kooien in de veehouderij in de EU geleidelijk af te schaffen, waarbij de mogelijkheid van een geleidelijke afschaffing tegen 2027 wordt beoordeeld; benadrukt dat deze geleidelijke afschaffing op een wetenschappelijk onderbouwde effectbeoordeling moet worden gebaseerd en dat een passende overgangsperiode moet worden gewaarborgd; verzoekt de Commissie een soortspecifieke benadering te hanteren waarin de kenmerken van elk afzonderlijk dier in aanmerking worden genomen en worden beoordeeld, zodat voor elke soort wordt voorzien in dierenverblijfsystemen die zijn afgestemd op hun specifieke behoeften, waarbij de gezondheid van mens en dier wordt gewaarborgd, de bescherming van werknemers wordt verzekerd en wordt gezorgd voor voldoende steun en een overgangsperiode met het oog op het behoud van het concurrentievermogen van landbouwers en fokkers;

25. herinnert aan het belang van een kwalitatief hoogstaand systeem inzake dierenwelzijn, ook bij vervoer en slacht; benadrukt dat een hoge mate van dierenwelzijn een wezenlijk deel uitmaakt van duurzame ontwikkeling en van essentieel belang is voor een superieure voedselkwaliteit die gezondere voeding bevordert en daarbij tegemoetkomt aan de eisen van consumenten en bijdraagt aan het behoud van de biodiversiteit; benadrukt dat een coherente en geharmoniseerde aanpak nodig is, waarbij op holistische en gezamenlijke wijze aandacht wordt besteed aan de menselijke gezondheid, het milieu, de biodiversiteit, de gezondheid en het welzijn van dieren en het klimaat wanneer wordt verwezen naar een duurzaam voedselsysteem;

26. acht het van belang inbreukprocedures in te leiden tegen lidstaten die systematisch niet aan de regels voldoen bij de tenuitvoerlegging en handhaving van de bestaande wetgeving inzake dierenwelzijn en, waar nodig, lacunes in de wetgeving op te vullen en strengere normen vast te stellen in de wetgeving inzake dierenwelzijn; benadrukt dat het van essentieel belang is dat de EU rekening houdt met de naleving door derde landen van dierenwelzijnsnormen, met name wat ingevoerde producten betreft;

27. benadrukt dat dieren zo weinig mogelijk stress dienen te ervaren bij het vervoer en het slachten en is derhalve ingenomen met het voornemen om de bestaande wetgeving inzake dierenwelzijn met betrekking tot het vervoer en het slachten van dieren te herzien; verzoekt de Commissie en de lidstaten oplossingen voor lokaal slachten, waaronder mobiel slachten, te bevorderen waarbij gebruik wordt gemaakt van kleinere eenheden en het personeel beter wordt opgeleid over het voorkomen van dierenleed; verzoekt de Commissie om overal waar dit mogelijk is alternatieven voor het vervoer van levende dieren te bevorderen;

28. verzoekt de Commissie en de lidstaten de relevante EU-wetgeving ten uitvoer te leggen en te handhaven, met name Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten[67]; betreurt de huidige niet-naleving van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin wordt gesteld dat de bescherming van dierenwelzijn niet ophoudt aan de buitengrenzen van de EU en dat vervoerders van dieren die vanuit de Europese Unie vertrekken bijgevolg ook de Europese dierenwelzijnsregels moeten naleven wanneer zij de EU verlaten, maar wijst tegelijk op de moeilijkheden bij de toepassing ervan als gevolg van het gebrek aan jurisdictie op niet-EU-grondgebied;

29. herinnert eraan dat volgens het IPBES 70 % van de nieuwe ziekten en pandemieën van dierlijke oorsprong zijn; uit zijn diepe bezorgdheid over het steeds frequenter opduiken van nieuwe zoönotische ziekten die van dieren op mensen worden overgedragen (anthropozoönosen), zoals Q-koorts, vogelgriep en de nieuwe variant van influenza A (H1N1), hetgeen wordt verergerd door de klimaatverandering, milieuaantasting, veranderingen in landgebruik, ontbossing, de vernietiging en bedreiging van de biodiversiteit en van natuurlijke habitats, de illegale handel in wilde dieren en onze huidige voedselproductie- en -consumptiesystemen; benadrukt dat systemen voor dierlijke productie waarbij dieren van een soortgelijk genotype dicht op elkaar worden opgesloten, de vatbaarheid van dieren voor besmettelijke ziekten kan vergroten, waardoor de voorwaarden worden gecreëerd voor het ontstaan en de verspreiding van zoönotische ziekten[68]; verzoekt de Commissie en de lidstaten in een versneld tempo af te stappen van deze landbouwpraktijken en van het niet-duurzame gebruik van wilde dieren, met inbegrip van illegale handel, en over te stappen naar een beter beheer inzake veterinaire preventie en de bevordering van strenge normen op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn, ook met de handelspartners van de EU, teneinde de verspreiding van zoönotische ziekten en invasieve soorten te voorkomen en de strenge EU-normen op het gebied van bioveiligheid op mondiaal niveau te bevorderen als beste praktijk; erkent dat ziektepreventie en paraatheid voor ziekten, d.w.z. de beschikbaarheid van diagnose-, preventie- en behandelingsmethoden, van essentieel belang zijn om nieuwe bedreigingen voor de gezondheid van mens en dier te beheersen;

30. is ingenomen met de erkenning door de Commissie van biologische landbouw als een van de sterke elementen die de EU op weg kunnen helpen naar duurzamere voedselsystemen en de ambitie om het landbouwareaal van de EU waarop aan biologische landbouw wordt gedaan tegen 2030 uit te breiden; onderstreept dat een meerderheid van de lidstaten al streefcijfers heeft vastgesteld om het landbouwareaal dat bestemd is voor biologische productie te vergroten; kijkt uit naar de analyse van de biologische sector in de algemene effectbeoordeling van de strategie en benadrukt het belang van het Europees actieplan voor biologische landbouw om het gebruik ervan te vergroten; onderstreept dat de ontwikkeling en groei van de biologische sector gepaard moeten gaan met marktgestuurde ontwikkeling en ontwikkeling van de toeleveringsketen en maatregelen om de vraag naar biologische voeding meer te stimuleren en het vertrouwen van de consument te waarborgen, samen met openbare aanbestedingen, fiscale stimulansen en een breed scala aan bevorderingsmaatregelen, onderzoek, innovatie, opleiding en overdracht van wetenschappelijke kennis, hetgeen allemaal zou bijdragen tot de stabiliteit van de markt voor biologische producten en een eerlijke beloning voor landbouwers;

31. is ingenomen met het idee om de natuurlijke koolstofvastlegging in de bodem – hetgeen op sommige landbouwbedrijven al is verwezenlijkt – te verbeteren, te stimuleren en te belonen door landbouwers extra beloningen te bieden voor het ontwikkelen en in stand houden van goede landbouwpraktijken voor koolstofvastlegging, hetgeen zou moeten leiden tot de uitbreiding van koolstofputten in de hele EU; onderstreept dat het landbouw- en voedselbeleid de overgang naar duurzame landbouw moet vergemakkelijken door landbouwers te belonen voor de milieu- en klimaatvoordelen die zij verwezenlijken; benadrukt het belang van op de natuur gebaseerde oplossingen, zoals brede vruchtwisseling, combinatieteelt, permacultuur, agro-ecologie en ecosysteemherstel, en met name het herstel en de instandhouding van veengebieden met het oog op de uitbreiding van natuurlijke koolstofputten en koolstofvastlegging; benadrukt echter dat landbouw en landbouwpraktijken met aanzienlijke negatieve gevolgen voor het klimaat, de biodiversiteit, de bodem, het water, de lucht en het dierenwelzijn geen klimaatfinanciering mogen ontvangen, noch gestimuleerd of beloond mogen worden; verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar een kader voor robuuste koolstofkwantificering en -certificering waarbij de mogelijkheid om een verkeerde voorstelling te geven – bekend als greenwashing – moet worden voorkomen; verzoekt de Commissie verschillende opties voor koolstoflandbouw voor te stellen en onderstreept dat koolstofmarkten deel uitmaken van een veel breder pakket regelgevings- en niet-regelgevingsmaatregelen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, en benadrukt dat regelingen voor koolstoflandbouw deel moeten uitmaken van een instrumentarium met stimulansen om de klimaatdoelstellingen te verwezenlijken; dringt erop aan dat de voorstellen in overeenstemming zijn met de doelstellingen inzake dierenwelzijn en milieu en het niet-schadenbeginsel van de Green Deal; is voorstander van het stimuleren van de toepassing van regeneratieve landbouwpraktijken, het verbeteren van de toegang tot technologieën, gegevens, opleidingen en informatie en het aanvullen van het inkomen van landbouwers via koolstofvastlegging en betalingen voor ecosysteemdiensten, om zo hun veerkracht te vergroten;

32. onderstreept dat het van belang is de veiligheid en diversiteit van zaaigoed en teeltmateriaal te waarborgen met het oog op stabiele opbrengsten en plantenrassen die zijn aangepast aan de druk van de klimaatverandering, met inbegrip van traditionele en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste rassen, en rassen die geschikt zijn voor biologische productie en landbouwsystemen die weinig input vergen, waarbij tegelijkertijd wordt gezorgd voor transparantie en keuzevrijheid voor landbouwers en toegang tot genetische hulpbronnen en innovatieve teelttechnieken, teneinde bij te dragen tot gezonde zaden en planten te beschermen tegen schadelijke plaagorganismen en ziekten, en landbouwers te helpen de groeiende risico’s als gevolg van de klimaatverandering aan te pakken, waarbij een stimulans wordt geboden voor open innovatie door plantvariatie;

33. wijst op de mogelijke negatieve gevolgen van concentraties en monopolies in de zaaigoedsector en verzoekt de Commissie om zo nodig maatregelen vast te stellen ter bestrijding hiervan; benadrukt in dit verband het belang van open innovatie door middel van kwekersrechten en wijst met bezorgdheid op het schadelijke effect van octrooien met een breed toepassingsgebied in de zaaigoedsector; is van mening dat niet-commerciële productie en het gebruik van traditionele en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste zaadvariëteiten door particulieren en kleine landbouwers niet mag worden onderworpen aan buitensporige wetgeving op EU- en nationaal niveau; wijst erop dat het belangrijk is een sterke eengemaakte markt voor de EU‑zaaigoedsector te behouden;

34. dringt aan op versterkte coördinatie op EU-niveau om het behoud en het duurzame gebruik van genetische diversiteit te stimuleren en op de oprichting van een gemeenschappelijk EU-platform voor de uitwisseling van informatie over het behoud van genetische hulpbronnen;

35. is ingenomen met de aankondiging van de herziening van de regels voor het in de handel brengen van traditionele en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste plantenrassen om bij te dragen aan het behoud en het duurzame gebruik ervan; benadrukt dat het noodzakelijk is maatregelen te nemen om de registratie van zaadvariëteiten, waaronder die voor de biologische landbouw, en de markttoegang voor traditionele en aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste rassen te vergemakkelijken;

36. neemt kennis van de studie over de stand van zaken met betrekking tot nieuwe genomische technieken in het kader van het Unierecht en in het licht van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-528/16 (SWD(2021)0092), en van de aankondiging van de Commissie dat zij voornemens is een beleidsmaatregel van regelgevende aard te op te starten, met inbegrip van een effectbeoordeling en een openbare raadpleging, over planten die afgeleid zijn van bepaalde nieuwe genomische technieken, met als doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en het milieu te handhaven en tegelijkertijd de potentiële voordelen van wetenschap en innovatie te benutten, met name om bij te dragen tot duurzaamheid en de duurzaamheidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie; wijst op het voorzorgsbeginsel en op de noodzaak om te zorgen voor transparantie en keuzevrijheid voor landbouwers, verwerkers en consumenten, en benadrukt dat deze beleidsmaatregel risicobeoordelingen, een uitgebreid overzicht en een alomvattende beoordeling van de opties voor traceerbaarheid en etikettering moet omvatten met het oog op een goed regelgevend toezicht en het verstrekken van relevante informatie aan consumenten, ook voor producten uit derde landen, teneinde een gelijk speelveld te waarborgen;

37. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om dringend met een nieuw wetgevingsvoorstel te komen over de kwestie van klonen en “gekloonde voedingsmiddelen”; benadrukt dat het voorstel een verbod op klonen moet inhouden, evenals een verbod op het in de handel brengen en invoeren van gekloonde dieren, hun teeltmateriaal en hun nakomelingen en een verbod op het in de handel brengen en invoeren van voedsel dat afkomstig is van gekloonde dieren en hun nakomelingen; betreurt ten zeerste het gebrek aan actie om regels inzake gekloonde dieren en hun nakomelingen vast te stellen en herhaalt dat natuurlijke of kunstmatige fokmethoden die de betrokken dieren pijn of letsel toebrengen of kunnen toebrengen, niet mogen worden toegepast en dat het noodzakelijk is te waarborgen dat voedingsmiddelen die afkomstig zijn van gekloonde dieren en hun nakomelingen niet in de voedselketen terechtkomen;

38. wijst op de belangrijke rol van Europese landbouwers bij de verwezenlijking van de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en benadrukt dat hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld; benadrukt dat alle verschillende duurzame productiemethoden, met inbegrip van biologische productie, geïntegreerde productie en agro-ecologie, moeten worden gebruikt, bevorderd en ondersteund, aangezien deze milieuduurzaamheid kunnen opleveren, het aandeel van het totale bebouwde areaal waarop milieuvriendelijke systemen worden toegepast kunnen vergroten en sterke garanties kunnen bieden op het gebied van kwaliteit, veiligheid, kwantiteit en prijs;

39. dringt erop aan dat de nationale strategische plannen, die door de lidstaten moeten worden opgesteld en door de Commissie moeten worden goedgekeurd in het kader van het nieuwe GLB, zorgen voor adequate financiële steun voor alle land- en bosbouwers in de EU om hun concurrentievermogen en inkomen te versterken, zodat zij en hun gezinnen een behoorlijke levensstandaard kunnen bereiken, de ontvolking van het platteland kan worden bestreden en levendige plattelandsgemeenschappen in stand kunnen worden gehouden;

40. stelt verheugd vast dat het nieuwe GLB stimulansen zal bieden om innovatieve, digitale, ecologische, regionale en duurzame bedrijfsmodellen voor de landbouw en de ambachtelijke voedselproductie te bevorderen, met name door korte toeleveringsketens te stimuleren, zoals producten met beschermde geografische aanduidingen of oorsprongsbenamingen, met inachtneming van de regels inzake de eengemaakte markt, en door middel van benaderingen zoals innovatieve lokale logistiek, bijvoorbeeld “groene hubs”, en de integratie van ambachtelijke voedselproductie in andere diensten in plattelandsgebieden, zoals toerisme of gastronomie; wijst erop dat het regionaal in de handel brengen van landbouwproducten en partnerschappen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van duurzame toeleveringsketens; erkent dat producten moeten worden ingevoerd als er geen lokale productie beschikbaar is;

41. verzoekt de Commissie alleen nationale strategische GLB-plannen goed te keuren die duidelijk blijk geven van een verbintenis tot duurzaamheid vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt en die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal, de desbetreffende voor de hele EU geldende streefdoelen en de Overeenkomst van Parijs;

42. dringt erop aan dat in deze plannen terdege rekening wordt gehouden met de specifieke uitdagingen waarmee de ultraperifere gebieden van de EU worden geconfronteerd op het gebied van biodiversiteit, landbouwproductie en de levering van levensmiddelen en grondstoffen; benadrukt dat toereikende financiële steun in het kader van het GLB van cruciaal belang is om landbouwers in de EU in staat te stellen bij te dragen aan de transitie naar klimaatneutraliteit en om de biodiversiteit te behouden; wijst erop dat aanvullende steunmaatregelen, met inbegrip van opleidingsprogramma’s en adviesdiensten, van essentieel belang zijn om landbouwers in staat te stellen een rol te spelen bij het halen van de streefdoelen van de strategie; dringt erop aan dat verbeterde ecoregelingen, in overeenstemming met het standpunt van het Parlement, in nationale strategische plannen worden opgenomen om een onnodige verdubbeling van conditionaliteitscontroles te voorkomen;

43. beklemtoont dat een gezonde bodem een absolute voorwaarde is voor de zekerheid van de voedsel-, voer- en vezelproductie; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom de verdere aantasting van de bodem op EU-niveau te voorkomen; onderstreept dat landbouwgrond een fundamentele natuurlijke hulpbron is, en dat de goede staat ervan essentieel is voor het verwezenlijken van de “van boer tot bord”-strategie; benadrukt in dit verband het belang van de nieuwe bodemstrategie, en verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen op grond van deze strategie om de nodige oplossingen te bieden; erkent het cruciale belang van organisch materiaal in de bodem en biodiversiteit en van de diensten en goederen die daaruit voortkomen; betreurt dat de druk op de bodem toeneemt; is van mening dat in alle lidstaten degelijk EU-breed toezicht op bodemorganismen en de ontwikkeling van hun verspreidingsgebied en volume moet worden gehouden;

44. erkent het belang van een grote diversiteit aan landschapskenmerken, die essentieel zijn om de fundamentele ecosysteemdiensten, zoals bestuiving of natuurlijke plaagbestrijding, voor de landbouwproductie in stand te houden en die de productiviteit van de landbouw op de lange termijn zullen verhogen; is ingenomen met het EU-streefdoel om ten minste 10 % van het landbouwareaal hiervoor te gebruiken; wijst op de bevindingen in de effectbeoordeling van 20 oktober 2011 betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid tegen 2020 (SEC(2011)1153), waaruit blijkt dat er op bedrijfsniveau geen grote gevolgen zouden zijn voor de productie of de inkomsten;

45. benadrukt dat de hoeveelheid landbouwgrond beperkt is en daarom efficiënt moet worden gebruikt; benadrukt dat innovatieve landbouwmodellen met een beperkte voetafdruk qua landgebruik, zoals de tuinbouw en de insectenteelt, in de strategie moeten worden opgenomen;

46. wijst erop dat de beschermde teelt van groenten en fruit in moderne kassen een zeer duurzaam voedselproductiesysteem is dat op steeds grotere schaal wordt gebruikt en verschillende voordelen heeft; verzoekt de Commissie de voortdurende veranderingen in de Europese tuinbouwsector te erkennen, waardoor een duurzamere voedselproductie mogelijk is en waarmee wordt bijgedragen aan voedselzekerheid, voedselveiligheid, meer hulpbronnenefficiëntie en minder voedselverspilling in de hele voedselproductieketen; benadrukt dat de moderne tuinbouw niet alleen een beperkte voetafdruk heeft qua landgebruik, maar ook bijdraagt aan diverse doelstellingen van de strategie, zoals de beperkte behoefte aan input, het efficiënte gebruik van hulpbronnen en de productie van groenten en fruit dicht bij de plek van consumptie, en zo kortere toeleveringsketens en voorzieningszekerheid bevordert; roept de Commissie op om investeringsfondsen op het gebied van onderzoek en innovatie te overwegen voor beschermde teeltsystemen in moderne kassen waarvoor minder middelen worden gebruikt om dezelfde hoeveelheid gewassen te kweken;

47. verzoekt de Commissie de regeringen van de lidstaten aan te sporen systemen uit te breiden of op te zetten die het publiek in staat stellen braakliggend en ongebruikt land dat in bezit is van de overheid te huren en te gebruiken voor voedselproductie;

48. beklemtoont dat het belangrijk is boslandbouw en bosstroken te gebruiken om de druk op natuurlijke bossen te verlagen, de klimaatverandering aan te pakken, de productiviteit te verhogen en alternatieven te bieden voor het gebruik van meststoffen in de landbouwproductie; spoort de Commissie en de lidstaten aan om in hun toekomstige nationale strategische plannen instrumenten te ontwikkelen om herbebossing en bebossing aan te moedigen en duurzame boslandbouw, en waar mogelijk ook bosweide, te bevorderen; verzoekt de Commissie EU-brede gespecialiseerde opleidingsprogramma’s te bevorderen om landbouwers te wijzen op de voordelen van het combineren van bosrijke vegetatie met landbouw; benadrukt dat het herstel en de vernieuwing van bestaande boslandbouwsystemen en het opzetten van nieuwe systemen bij zou dragen aan de verwezenlijking van het biodiversiteitsstreefdoel om ten minste drie miljard bomen te planten, hetgeen het bereiken van zowel de biodiversiteits- als de klimaatdoelstellingen, evenals de doelstelling van diversificatie en circulariteit, dichterbij zou brengen;

49. benadrukt het belang van robuuste en strenge criteria voor de opwekking van hernieuwbare energie uit biomassa en verzoekt de Commissie wetenschappelijk onderbouwde criteria te presenteren in het kader van de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie;

50. herinnert eraan dat het Europese agrovoedings- en visserijsysteem burgers te allen tijde een gevarieerd aanbod van voldoende veilig, voedzaam, gezond, betaalbaar, op duurzame wijze geproduceerd voedsel moet bieden, en beklemtoont dat het versterken van de economische, ecologische en sociale duurzaamheid van de voedselproductie uiteindelijk de weerbaarheid van de voedselproductie op de middellange en lange termijn zal vergroten, nieuwe economische kansen zal creëren en zal bijdragen aan het gebruik van grondstoffen van Europese oorsprong; benadrukt dat meer lokaal geproduceerd voedsel kan bijdragen aan de verwezenlijking van al deze doelstellingen, met inbegrip van voedselzekerheid; herinnert eraan dat 33 miljoen mensen in de EU[69] zich niet om de dag een kwalitatief goede maaltijd kunnen veroorloven; benadrukt dat passende beleidsreacties vereist zijn om ervoor te zorgen dat voedsel betaalbaar en beschikbaar is en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de stijging van de productiekosten, met inbegrip van de kosten die het gevolg zijn van veranderende landbouwpraktijken; benadrukt de noodzaak om de ontwikkeling van duurzame voedsel-kmo’s in plattelandsgebieden te ondersteunen;

51. dringt er bij de Commissie op aan kwesties met betrekking tot voedselhulp op te nemen in de “van boer tot bord”-strategie, aangezien veel Europeanen, met name eenoudergezinnen en studenten, niet genoeg te eten hebben, en dit aantal door de sociale en economische gevolgen van de pandemie zal stijgen; erkent de unieke rol van organisaties die voedselhulp verlenen in de Europese Unie en is van mening dat deze beter moeten worden gesteund aangezien steeds meer mensen hulp behoeven; is van mening dat de veerkracht van ons voedselsysteem alleen kan worden vergroot door de koppelingen tussen voedsel- en landbouwbeleid op elk niveau, van het lokale tot het Europese niveau, te versterken;

52. is ingenomen met het feit dat met de Europese Green Deal wordt beoogd fatsoenlijke levensomstandigheden te waarborgen voor mensen die in de landbouw en visserij werken en voor hun gezinnen; herinnert eraan dat de sociale dimensie, samen met de milieu- en economische dimensie, volledig deel moet uitmaken van alle toekomstige initiatieven in het kader van de strategie; onderstreept dat door de COVID-19-pandemie nieuw licht is geworpen op moeilijke arbeids- en levensomstandigheden, en benadrukt daarom dat het belangrijk is de individuele en collectieve arbeids- en sociale rechten van werknemers in de landbouw te beschermen, met inbegrip van seizoenarbeiders en mobiele werknemers die werkzaam zijn in de voedselvoorzieningsketen in de EU; dringt aan op behoorlijke arbeids- en levensomstandigheden voor alle werknemers in de sector, collectieve onderhandelingen en sociale bescherming;

53. spoort de Commissie en de lidstaten aan om landbouwgrond, landbouwkennis en de voedselvoorzieningsketen en de mensen die daarin werkzaam zijn, te beschouwen als een strategische troef voor de veiligheid en het welzijn van alle Europeanen, en ervoor te zorgen dat de arbeidsomstandigheden en de sociale bescherming voor alle werknemers in de voedselvoorzieningsketen voldoen aan nationale, EU- en internationale normen en dat er in deze keten passende controles worden uitgevoerd om oneerlijke praktijken tegen te gaan;

54. benadrukt het belang van seizoenarbeiders voor een goed werkende toeleveringsketen en pleit voor strenge maatregelen om te zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden voor deze arbeiders; spoort detailhandelaren aan om hun verantwoordelijkheid te nemen en bij hun inkooppraktijken aan sociale, ecologische en economische duurzaamheidscriteria te voldoen;

55. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een voorstel te doen voor een noodplan om voedselcrises aan te pakken, op basis van de tijdens de COVID-19-pandemie opgedane ervaringen, en daarin geharmoniseerde maatregelen voor een goede werking van de interne markt op te nemen; is van mening dat de bevordering van lokale voedselprojecten waarmee de ontwikkeling van korte voedselketens in de lidstaten wordt gestimuleerd, kan helpen om dergelijke crises het hoofd te bieden;

56. is het eens met de conclusie dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond hoe belangrijk een solide, duurzaam en weerbaar voedselsysteem is dat onder alle omstandigheden goed werkt en de Europese consumenten voldoende plaatselijke voedingsmiddelen tegen betaalbare prijzen kan leveren; benadrukt in dat verband de noodzaak om de goede werking van de interne markt te vrijwaren, en met name het verkeer van levensmiddelen, ook tijdens een gezondheidscrisis; benadrukt bovendien dat de pandemie ook moet worden beschouwd als een kans om een duurzaam en veerkrachtig voedselsysteem op te bouwen, en geen uitvlucht mag zijn om de ambities naar beneden bij te stellen, aangezien duurzaamheid en gezondheid onderling verbonden zijn;

57. benadrukt dat de EU, onder meer vanwege de verstoringen van de mondiale productieketens en de toegenomen prijsvolatiliteit als gevolg van de COVID-19-pandemie, een open strategische autonomie moet ontwikkelen met als doel de toegang tot belangrijke markten te waarborgen en minder afhankelijk te zijn van de invoer van kritieke goederen zoals plantaardige eiwitbronnen; herhaalt dat agrovoedingssystemen moeten worden erkend als een cruciaal aspect van de open strategische autonomie van de EU, teneinde voldoende beschikbaarheid van veilig en kwalitatief hoogwaardig voedsel te waarborgen en tijdens toekomstige crises goed functionerende en veerkrachtige voedselvoorzieningsketens en handelsstromen in stand te houden, in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van Parijs;

58. wijst erop dat de agrovoedingssector niet alleen landbouwers ondersteunt, maar ook ondernemingen hoger en lager in de keten, en daardoor banen veiligstelt en creëert, en de ruggengraat van de hele voedingsmiddelenindustrie vormt; benadrukt in dit verband dat het behoud van cultuurlandschappen de drijvende kracht achter actieve plattelandsgebieden vormt; benadrukt het belang van traditioneel vakmanschap in de regionale en lokale voedselproductie en de rijke culturele diversiteit die daaruit voortkomt; herinnert eraan dat het in stand houden en doorgeven van vakkennis in de voedselproductie eveneens moet worden ondersteund, als horizontaal onderdeel van de “van boer tot bord”-strategie, bijvoorbeeld door die kennis beter te integreren in participatief onderzoek en participatieve ontwikkelingsprogramma’s;

59. is teleurgesteld over het gebrek aan ambitie voor de bijdrage en het potentieel van het onderdeel over visserij en aquacultuur in de “van boer tot bord”-strategie en over de weinige aandacht die deze sector in de strategie krijgt; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen, strategieën en richtsnoeren de nodige aandacht te besteden aan de specifieke aard van de visserij en de aquacultuur; benadrukt dat er een ecosysteemgerichte benadering nodig is om visbestanden naar een duurzaam niveau te brengen en de kust- en mariene ecosystemen te herstellen en dat die ook gericht moet zijn op de voordelen en de sociale, economische en ecologische duurzaamheid van de visserij en de aquacultuur;

60. beklemtoont dat robuuste en betrouwbare rechtskaders voor de visserij en de aquacultuur, indien op consequente wijze het voorzorgsbeginsel wordt toegepast en indien de rechtskaders in overeenstemming zijn met de meest recente strategische richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU, de grondslag moeten leggen voor het op duurzame wijze gebruikmaken van het potentieel in de sector en voor betere beschermingsmaatregelen en maatregelen met betrekking tot de gezondheid van dieren, waaronder een verminderd gebruik van diergeneesmiddelen en antibiotica, met een vergroting van de vispopulaties en meer duidelijkheid omtrent het gebruik van ruimte en vergunningen voor alle antropogene toepassingen tot gevolg, onder andere in de aquacultuur, wat een grotere voorspelbaarheid voor investeringen mogelijk maakt zonder daarbij de milieuwetgeving te ondermijnen; wijst op het belang van een transparant en participatief mechanisme, overeenkomstig Richtlijn 2014/89/EU inzake maritieme ruimtelijke planning, voor het op billijke wijze toewijzen van ruimte aan alle belanghebbenden; benadrukt dat beschermde mariene gebieden volledig moeten worden gerespecteerd;

61. benadrukt dat goede traceerbaarheidsmechanismen die beantwoorden aan de wensen van de consumenten door informatie te verstrekken over het waar, wanneer en hoe en welke vis is gevangen of gekweekt, met inbegrip van informatie over de oorsprong en etikettering van producten en de hoge duurzaamheids- en dierenwelzijnsnormen voor alle producten die op de EU-markt worden verkocht, met inbegrip van producten die van buiten de EU worden ingevoerd, essentieel zijn voor het waarborgen van voedselveiligheid, transparantie voor consumenten, de sector en de verschillende overheden, de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO‑visserij) en het halen van de streefdoelen van de Green Deal en de SDG’s; benadrukt daartoe het belang van technologieën die cyberbeveiligd zijn bij de ontwikkeling van nauwkeurige, digitale, gedecentraliseerde traceersystemen; dringt aan op een gecoördineerde aanpak om te zorgen voor samenhang tussen de verschillende initiatieven op dit gebied, waarbij alle actoren in de waardeketen worden betrokken; pleit voor controlemaatregelen om ervoor te zorgen dat alle geïmporteerde visserijproducten die de EU-markt binnenkomen, voldoen aan de internationaal overeengekomen sociale normen, zoals de normen die zijn vastgelegd in ILO-verdrag nr. 188 betreffende werk in de visserijsector en omgezet in de EU via Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad[70], om te voorkomen dat vis die is gevangen door vaartuigen die de minimale sociale voorwaarden niet respecteren op de EU-markt terechtkomt;

62. herinnert aan de doelstellingen van het GVB om de duurzame exploitatie van levende mariene biologische hulpbronnen te waarborgen, de visbestanden te herstellen en in stand te houden tot boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, de rentabiliteit van visserijactiviteiten te waarborgen en bij te dragen aan de voorziening van de EU-markt met levensmiddelen met een hoge voedingswaarde en de afhankelijkheid van de EU-markt van voedselinvoer te verminderen, en benadrukt dat het toezicht op, de controle op en de handhaving van het GVB moeten worden verbeterd, met inbegrip van de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting en de invoering van de elektronische monitoring van bepaalde vaartuigen;

63. verzoekt de Commissie en de lidstaten voort te bouwen op bestaande duurzame praktijken en de overgang naar visserij en aquacultuur met een lage impact en de duurzame ontwikkeling van deze sectoren, met inbegrip van kleinschalige kustvisserij, te faciliteren, aan te moedigen en te ondersteunen, bijvoorbeeld door de toepassing van selectieve visspullen, milieuvriendelijke aquacultuur, met inbegrip van biologische aquacultuur, en energie-efficiëntieoplossingen, en door het percentage van de nationale quota voor kleinschalige kustvisserij te verhogen; benadrukt dat vissers en actoren in de visserijsector, onder andere in de ultraperifere regio’s, moeten worden ondersteund bij de overgang naar meer digitale praktijken door middel van forse investeringen in opleiding en financiering voor digitalisering en omschakeling naar groene praktijken en instrumenten; onderstreept in dit verband het belang van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) voor het bevorderen van de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie en het moderniseren van de visserijsector overeenkomstig de doelstellingen van het GVB;

64. eist dat de Raad van de Europese Unie op proactieve wijze alle documenten openbaar maakt die betrekking hebben op de vaststelling van de jaarlijkse verordeningen inzake de totaal toegestane vangst (TAC) overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 640/2019/FP;

65. benadrukt de noodzaak om de verantwoorde exploitatie van de visbestanden te monitoren en te bevorderen en tegelijkertijd nultolerantie toe te passen in de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij door ten volle gebruik te maken van de instrumenten waarover de EU beschikt overeenkomstig de IOO-verordening[71], met inbegrip van rode kaarten indien een land niet voldoet aan de EU-voorschriften, en door het beleid van duurzamevisserijovereenkomsten met derde landen te versterken; benadrukt dat die overeenkomsten daadwerkelijk duurzaam moeten worden en in lijn moeten zijn met het beste beschikbare wetenschappelijke advies en noch de kleinschalige visserijsector in derde landen mogen bedreigen noch de lokale voedselveiligheid mogen ondermijnen;

66. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan uitvoering te geven aan de wettelijk bindende maatregelen waartoe zij zich hebben verbonden in het kader van de mariene Natura 2000-gebieden, een holistische benadering van het mariene milieu te hanteren en de onderliggende oorzaken van waterverontreiniging aan te pakken, met inbegrip van zwerfvuil op zee en stedelijk en industrieel afvalwater, een einde te maken aan praktijken die schadelijk zijn voor het mariene milieu en de volksgezondheid en vissers aan te moedigen om maritiem afval op duurzame wijze in te zamelen en tegelijkertijd extra brandstofconsumptie en emissies alsook bijvangst van mariene dieren en vis en negatieve gevolgen voor ecosystemen te voorkomen, en maatregelen te nemen om de kwaliteit van het water te verbeteren, ziektes te bestrijden en de bezettingsdichtheid in de aquacultuur te beperken in het belang van de volksgezondheid en het welzijn van dieren;

67. benadrukt de waarde van het werk van vrouwen en mannen in de visserij- en aquacultuursector en de belangrijke rol die vrouwen spelen bij de verwerking van, de reclame voor en het op de markt brengen van gevangen vis; herinnert aan het potentieel van duurzame aquacultuur en visserij voor het scheppen van groene banen en is van mening dat de ecologische transitie van voedselsystemen, met inbegrip van de visserij, moet plaatsvinden op een manier waarop een billijk inkomen en een sterke positie in de gehele waardeketen wordt gewaarborgd, en onderstreept in dit verband het belang van actieve deelname van producentenorganisaties aan de visserij- en aquacultuursector;

68. verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van duurzamere visserijtechnieken en visspullen en betere welzijnsmethoden voor het vangen, aanlanden, vervoeren en doden van vis en ongewervelde zeedieren te ondersteunen en aan te moedigen, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie, alsmede de normen voor dierenwelzijn voor kweekvis te verbeteren, teneinde stress te verminderen en de kwaliteit van de vis te verbeteren; benadrukt dat de Unie investeringen in dergelijke visspullen, methoden en verbeteringen moet ondersteunen en aanmoedigen;

69. benadrukt de bijdrage van vijverteelt, met haar traditionele beheerpraktijken, aan het halen van de streefdoelen van de “van boer tot bord” -strategie en de daarmee samenhangende biodiversiteitsstrategie; benadrukt dat gecultiveerde watergebieden habitats voor zeldzame soorten vormen, een positief effect hebben op het klimaat en op de waterreserves, fungeren als voedingsstoffenreservoir, sedimenten vasthouden en bijdragen aan een duurzame productie van regionale voedingsmiddelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten vijverteelt mee te nemen in de relevante maatregelen en programma’s;

70. herinnert eraan dat primaire producenten vergeleken met zowel andere exploitanten in de voedselvoorzieningsketen als exploitanten in de rest van de economie wat het inkomen betreft veel sterker benadeeld zijn; benadrukt dat het van essentieel belang is de positie van primaire producenten in de voedselvoorzieningsketen te versterken, met name ten aanzien van kleine en middelgrote producenten, om hen in staat te stellen een billijk aandeel in de toegevoegde waarde van duurzaam geproduceerd voedsel te veroveren, onder meer door samenwerking en collectieve acties aan te moedigen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden waarin de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten voorzien, met inbegrip van de aanpassing van de mededingingsregels;

71. benadrukt dat het bemachtigen van een stabiel en billijk inkomen voor primaire producenten van cruciaal belang is om de overgang van het voedselsysteem naar meer duurzaamheid en een meer circulaire landbouw mogelijk te maken, oneerlijke handelspraktijken te bestrijden, risico’s te beperken en crises te beheersen; dringt erop aan primaire producenten in de hele EU te ondersteunen bij het doorvoeren van deze overgang, onder meer door het inzetten van nieuwe technologieën en het vergroten van de efficiëntie van landbouwsystemen, afvalbeheer en de levering en verpakking van productiemiddelen; benadrukt dat producentenprijzen de productiekosten moeten dekken en sociale, economische en milieuduurzaamheid moeten weergeven, en dus in overeenstemming moeten zijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal;

72. is van mening dat het sluiten van overeenkomsten in de toeleveringsketen moet worden aangemoedigd om te zorgen voor een eerlijke verdeling van de waarde over de landbouwers en voor meer transparantie en traceerbaarheid van de keten als geheel, waarbij de toename van het aantal jongeren dat in de sector werkt, wordt aangemoedigd;

73. is ingenomen met de doelstelling om de toeleveringsketens te verkorten; benadrukt echter de realiteit van lidstaten die een eiland zijn of eilandgebieden bezitten en zijn afgesloten van het vasteland van Europa, die te maken hebben met kwesties als isolatie en afhankelijkheid van de invoer van noodzakelijke producten, zoals granen voor diervoeder, hetgeen moet worden geëerbiedigd wanneer er maatregelen worden vastgesteld om de afhankelijkheid van vervoer over lange afstanden en andere maatregelen om de toeleveringsketens te verkorten; benadrukt dat de voedselzekerheid van die afgesloten gebieden zonder langeafstandsvervoer van bepaalde levensmiddelen in gevaar kan komen;

74. merkt op dat de verwachtingen van burgers zich verder ontwikkelen en aanzienlijke veranderingen in de voedselmarkt teweegbrengen, waardoor de vraag naar lokaal geproduceerd voedsel toeneemt; benadrukt het belang van lokaal geproduceerd voedsel, de kansen die deze vorm van productie onze landbouwers biedt en de aanzienlijke positieve bijdragen die lokaal geproduceerd voedsel kan leveren aan ons milieu; moedigt de Commissie en de lidstaten daarom aan om de ontwikkeling van strategieën voor de lokale productie van voedsel actief te bevorderen, en initiatieven te nemen voor het verkorten van toeleveringsketens;

75. erkent het belang van lokaal geconsumeerd vers biologisch voedsel dat de gezondheid van consumenten en het milieu ten goede komt; benadrukt het grote potentieel van het bevorderen van de samenwerking tussen lokale primaire producenten en toeristische dienstverleners, waardoor de consumptie van vers lokaal geteeld voedsel kan worden bevorderd; pleit voor steunmaatregelen die een dergelijke samenwerking zouden bevorderen;

76. pleit voor de bevordering van maatregelen die het mogelijk maken dat grondstoffen zo dicht mogelijk bij de plaats van oorsprong worden verwerkt, wat de koolstofvoetafdruk aanzienlijk vermindert en zorgt voor een betere traceerbaarheid van levensmiddelen;

77. wijst erop dat duurzame bedrijfsmodellen weliswaar reusachtige kansen bieden voor kmo’s, maar dat diverse in het kader van de strategie beoogde initiatieven een aanzienlijke administratieve rompslomp kunnen veroorzaken; is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de instrumenten voor betere regelgeving te benutten, de gevolgen voor kmo’s te beoordelen en maatregelen te treffen ter bevordering van op kmo’s gerichte duurzame en circulaire bedrijfsmodellen, gebruik te maken van het InvestEU-fonds om de toegang tot financiering voor kmo’s te vergemakkelijken alsook om op kmo’s toegesneden oplossingen te bieden die hen moeten helpen bij het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden en bedrijfsmodellen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de administratieve belasting voor kleine en middelgrote deelnemers aan de voedselketen te verminderen via maatregelen zoals het stroomlijnen van registratieprocessen en het doeltreffender maken van de goedkeuring van vergunningen en ook door te waarborgen dat relevante regelgevende organen over voldoende personeel beschikken, zodat kleine voedselproducenten hun producten zo snel en gemakkelijk mogelijk op de markt kunnen brengen;

78. is van oordeel dat het bedrag dat is begroot om de ambities van de Europese Green Deal en het mechanisme voor een rechtvaardige transitie ontoereikend is om de gevolgen van de verwachte transformatie op een maatschappelijk duurzame manier het hoofd te bieden; pleit ervoor dat ook landbouwgebieden die mogelijk nadelige gevolgen ondervinden onder het mechanisme voor een rechtvaardige transitie moeten vallen en onderstreept dat de sociale partners terdege moeten worden betrokken bij toekomstige initiatieven die in het kader van de strategie worden vastgesteld en uitgevoerd; wijst erop dat de transitie naar dit systeem aanzienlijke investeringen zal vergen en niet mogelijk is zonder de medewerking en steun van de Europese landbouwers;

79. verzoekt de Commissie met klem Richtlijn (EU) 2019/633 inzake oneerlijke handelspraktijken terdege te handhaven en streng toezicht te houden op de omzetting ervan in nationaal recht; verzoekt de Commissie meer inspanningen te leveren om de positie van landbouwers in de voedselvoorzieningsketen te versterken en concrete voorstellen te doen die in overeenstemming zijn met de strategie;

80. herhaalt dat een uiteenlopende kwaliteit van levensmiddelen onaanvaardbaar is en dat dit volledig moet worden tegengegaan om discriminatie en misleiding van Europese consumenten te voorkomen; is daarom van mening dat de “van-boer-tot-bord”-strategie bepalingen moet bevatten om een dubbele standaard voor de kwaliteit van levensmiddelen te voorkomen, en verzoekt de Commissie in dit verband de situatie op de markt nauwlettend in het oog te houden en waar nodig gerichte wetgeving voor te stellen; benadrukt daarnaast de rol van consumentenorganisaties bij het identificeren van dergelijke misleidende praktijken;

81. herinnert de Commissie er daarom aan dat er gevolg moet worden gegeven aan de EU‑gedragscode voor verantwoorde bedrijfs- en marketingpraktijken door een monitoringkader op te stellen voor de sectoren voedsel en detailhandel en door te voorzien in gerechtelijke stappen indien de vooruitgang van de integratie van economische, milieu- en sociale duurzaamheid en overwegingen met betrekking tot het welzijn van dieren in bedrijfsstrategieën ontoereikend is, en zo de inspanningen van duurzame landbouwproducenten te bevorderen en te belonen en tegelijkertijd de beschikbaarheid en betaalbaarheid van gezonde, duurzame voedingsopties te verbeteren en de totale milieuvoetafdruk van het voedselsysteem en de maatschappelijke kosten van een ongezond dieet te verkleinen;

82. dringt erop aan dat de EU-gedragscode voor levensmiddelenbedrijven en detailhandel gericht moet zijn op afspraken die relevant zijn voor het tot stand brengen van gezonde en duurzame voedselomgevingen en die specifiek, meetbaar en tijdgebonden zijn, die dubbele standaarden met betrekking tot agrovoedingspraktijken kunnen tegengaan en die gericht zijn op essentiële activiteiten van de betrokken entiteiten;

83. beklemtoont dat het belangrijk is consolidatie en concentratie in de levensmiddelendetailhandel een halt toe te roepen en aan te pakken teneinde eerlijke prijzen voor landbouwers en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor werknemers te waarborgen; dringt erop aan dat upstreamactoren rekening moeten houden met de productiekosten in de landbouw en dat eerlijke prijzen worden toegepast op alle schakels in de toeleveringsketen; herinnert eraan dat het van belang is dat landbouwers meer veerkracht op de markt krijgen door meer waarde uit de voedselketen te halen, hetgeen kan worden bewerkstelligd door hun deelname aan bijvoorbeeld producentenorganisaties of coöperaties aan te moedigen;

84. dringt erop aan dat op niet-discriminerende wijze verbeteringen worden aangebracht in het afzetbevorderingsbeleid van de EU voor landbouwproducten en levensmiddelen, alsook in de schoolregeling van de EU en het Europese gezonde schoolmaaltijden-initiatief; is van mening dat deze verbeteringen kwalitatief hoogwaardige Europese landbouwproductie moeten verbeteren en moeten bijdragen aan duurzame productie en consumptie in overeenstemming met deze strategie, de Europese Green Deal en de SDG’s; is van mening dat deze verbeteringen gericht moeten zijn op educatieve boodschappen die gebaseerd zijn op beschikbare wetenschappelijke informatie, op EU‑kwaliteitslabels zoals het EU-keurmerk voor biologische producten en geografische aanduidingen, op korte, lokale en regionale toeleveringsketens, op gezonde voeding en levensstijlen, op de bevordering van een grotere consumptie van groenten en fruit als onderdeel van een gevarieerd en evenwichtig dieet, en op een lagere inname van suiker, zout en vetten om het aantal gevallen van obesitas te verminderen;

85. wijst in het kader van het EU-afzetbevorderingsprogramma voorts op het belang van een groenere omgeving, zowel in binnen als buiten, als natuurlijke oplossing voor de gevolgen van de klimaatverandering en luchtvervuiling, alsook het belang van een gezonde leefomgeving en het welzijn van de mensen;

86. benadrukt dat Europese informatiecampagnes over matige consumptie van wijn moeten worden verbeterd en dat er tegelijkertijd reclame moet worden gemaakt voor kwaliteitsproducten; is van mening dat alleen brede informatie- en voorlichtingscampagnes doeltreffend zouden zijn in de strijd tegen overmatige consumptie en herinnert eraan dat een matige wijnconsumptie onderdeel is van het mediterrane dieet;

87. erkent het belang van kwaliteitsregelingen van de EU en geografische aanduidingen in de EU, zoals de beschermde oorsprongsbenaming (BOB), de beschermde geografische aanduiding (BGA), de geografische aanduiding van gedistilleerde dranken en gearomatiseerde wijnen (GA), alsook de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS), die uitstekende voorbeelden zijn van gevallen waarin de EU kwaliteitsnormen heeft vastgesteld in de landbouw; is ingenomen met de herziening van het GA-beleid van de EU, zodat beschermde geografische aanduidingen of oorsprongsbenamingen verder kunnen bijdragen aan de economische, sociale en ecologische duurzaamheid van Europese regio’s, ten voordele van producenten, consumenten en de samenleving als geheel door middel van de productie van kwalitatief hoogwaardige producten die sterk met de regio’s verbonden zijn; benadrukt dat consumenten die niet altijd in staat zijn Europese geografische aanduidingen te onderscheiden van andere producten zonder de benaming de authenticiteit van deze producten beter moet erkennen; acht het ook nodig de administratieve lasten te verminderen voor kleine producenten die aan dergelijke kwaliteitsregelingen wensen deel te nemen en geografische aanduidingen beter te beschermen tegen misbruik of namaak op internationaal niveau; wijst nogmaals op de belangrijke rol van deze producenten in de handel tussen de EU en partnerlanden;

88. wijst erop dat in de strategie wordt erkend dat de eetgewoonten van de meeste Europeanen niet stroken met de aanbevelingen inzake gezonde voeding, en dat de consumptiepatronen van de hele bevolking zullen moeten verschuiven naar gezondere voedingsmiddelen, eetgewoonten en levensstijlen, met een grotere consumptie van duurzaam en regionaal geproduceerde planten en plantaardige voedingsmiddelen, zoals vers fruit en verse groenten, volkorengranen en peulvruchten, ook om de overconsumptie van vlees, ultraverwerkte producten en producten die veel suiker, zout en vetten bevatten, aan te pakken, hetgeen ook het milieu en het welzijn van dieren ten goede zal komen en zal zorgen voor een veerkrachtiger economie; benadrukt dat EU‑brede wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen, met duidelijke doelstellingen, voor duurzame, gezonde en evenwichtigere voedingspatronen, rekening houdend met de culturele en regionale diversiteit van de Europese voedingsmiddelen en voedingspatronen en de behoeften van de consumenten, de consumenten zouden helpen en aanmoedigen en de eigen inspanningen van de lidstaten om duurzaamheidsaspecten in de nationale voedingsadviezen te integreren, zouden onderbouwen; verzoekt de Commissie dergelijke aanbevelingen op te stellen en specifieke acties uit te werken om gezonde, duurzame en evenwichtigere eetgewoonten daadwerkelijk te bevorderen;

89. is ingenomen met het feit dat in de strategie terecht de rol en invloed van de voedselomgeving bij het vormgeven van consumptiepatronen wordt erkend, alsmede het feit dat het voor consumenten gemakkelijker moet worden gemaakt om voor gezonde en duurzame voedingspatronen te kiezen; spoort de Commissie en de lidstaten aan een meer systematische en empirisch onderbouwde aanpak te volgen om het creëren van gezonde, duurzame en eerlijke voedselomgevingen te vergemakkelijken in plaats van alleen te vertrouwen op een gedragscode; herinnert er nogmaals aan dat het belangrijk is gezonde, evenwichtigere en duurzame voedingspatronen te bevorderen, door de voedselomgeving te verbeteren, de consument bewust te maken van de gevolgen van zijn consumptiepatronen, onder andere via digitale kanalen, en informatie te verstrekken over voedingsgewoonten die beter zijn voor de menselijke gezondheid en die een kleinere koolstof- en milieuvoetafdruk achterlaten, zoals producten uit korte, lokale en regionale toeleveringsketens, die hoe dan ook zouden moeten worden vergezeld van een aantal maatregelen om de voedselproductie duurzamer te maken;

90. pleit voor alomvattende en aanvullende maatregelen, waaronder voorschriften en informatiecampagnes ter verlichting van de last die de overconsumptie van sterk bewerkte levensmiddelen en andere producten met hoge zout-, suiker- en vetgehalten betekenen voor de volksgezondheid; verzoekt de grote levensmiddelenproducenten en -detailhandelaars de samenstelling van verwerkte levensmiddelen die niet onder de kwaliteitsregelingen van de EU vallen en waar verbeteringen in de richting van een gezondere samenstelling kunnen worden bereikt, snel en serieus te veranderen, en is ingenomen met het voornemen van de Commissie om initiatieven te nemen om deze verandering te stimuleren, onder meer door maximale hoeveelheden voor suiker, vetten en zout in bepaalde verwerkte levensmiddelen vast te stellen, en dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de vooruitgang van deze verandering; onderstreept dat dergelijke veranderingen er ook op gericht moeten zijn de gezondheidsrisico’s van voedselverbeteraars, residuen van bestrijdingsmiddelen en schadelijke chemische stoffen tot een minimum te beperken; pleit ervoor dat speciale aandacht wordt besteed aan voedsel voor kinderen en ander voedsel voor speciale doeleinden, en pleit voor een doeltreffende en EU-brede regelgevingsaanpak van de blootstelling van kinderen en jongeren aan marketing en reclame voor bewerkte levensmiddelen met een hoog vet-, suiker- en zoutgehalte op de radio, op tv en in de digitale media;

91. is van oordeel dat de verdere ontwikkeling en duurzame innovatie van de productie van plantaardige eiwitten en alternatieve bronnen van eiwitten in de EU, zoals insecten of algen, een manier is om veel van de milieu- en klimaatproblemen waar de landbouw in de EU mee te kampen heeft, op doeltreffende wijze aan te pakken en ontbossing, biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosystemen in landen buiten de EU te voorkomen, alsmede de huidige afhankelijkheid van Europa van de aanvoer van plantaardige eiwitten te verminderen; verzoekt de Commissie voort te bouwen op haar verslag over de ontwikkeling van plantaardige eiwitten in de Europese Unie (COM(2018)0757) en een EU-strategie voor de overgang naar plantaardige eiwitten voor te stellen die betrekking heeft op de vraag- en aanbodzijde, teneinde de duurzame productie van eiwithoudende gewassen te ondersteunen en te stimuleren, met inbegrip van lokale leveringen van diervoeder en voedsel, de zelfvoorziening van de EU te vergroten en de mondiale milieu- en klimaateffecten te verminderen; onderstreept hoe belangrijk het is de afhankelijkheid van de invoer van eiwithoudende gewassen uit het buitenland te verminderen;

92. herinnert aan zijn verzoek om de algemene risicobeoordeling van de EU uit te breiden naar alle wetgeving ter voorkoming van de blootstelling van consumenten aan gevaarlijke stoffen in levensmiddelen;

93. wijst erop dat voedingsprofielen, die er al lang hadden moeten zijn, pertinent en noodzakelijk blijven om de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen[72] te kunnen verwezenlijken; is ingenomen met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel om voedingsprofielen vast te stellen; wijst erop dat er bij tal van voedingsproducten, waaronder enkele die voor kinderen op de markt worden gebracht, nog altijd gebruik wordt gemaakt van gezondheids- en voedingsclaims ondanks het feit dat zij veel problematische voedingsstoffen bevatten; beklemtoont dat een robuuste reeks voedingsprofielen moet worden ontwikkeld teneinde het gebruik van valse gezondheids- en voedingsclaims bij levensmiddelen met veel vet, suiker en/of zout te verbieden; pleit ervoor speciale aandacht te besteden aan voeding voor kinderen en aan andere voeding voor bijzondere doeleinden;

94. erkent dat internationale volksgezondheidsinstanties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie voedingswaarde-etikettering op de voorzijde van de verpakking hebben bestempeld als een belangrijk instrument om de consumenten te helpen beter geïnformeerde, evenwichtigere en gezondere voedingskeuzen te maken; benadrukt dat het systeem voor voedingswaarde-etikettering op de voorzijde van de verpakking, dat overeenkomt met en een aanvulling vormt op de voedingsrichtsnoeren, consumenten moet helpen gezondere voedselkeuzes te maken door hen begrijpelijke informatie te verstrekken over het voedsel dat zij consumeren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat een verplicht en geharmoniseerd EU-voedingsetiket op de voorzijde van de verpakking wordt ontwikkeld op basis van robuust, onafhankelijk wetenschappelijk bewijs en aangetoonde consumentenkennis, met open toegang voor alle marktdeelnemers, met inbegrip van kleine en middelgrote marktdeelnemers, rekening houdend met de extra lasten voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven en vakbonden; benadrukt voorts dat, om de vergelijking tussen producten te vergemakkelijken, deze vergelijking een interpretatief element moet omvatten om transparante, vergelijkbare en geharmoniseerde productinformatie te verstrekken en gebaseerd moet zijn op uniforme referentiebedragen; verzoekt de Commissie terdege rekening te houden met de specifieke kenmerken van producten met één ingrediënt en producten in het kader van de Europese kwaliteitsregelingen (BOB, BGA, GA enzovoort), met name met de onveranderlijkheid van de samenstelling van deze producten, en benadrukt dat overwegingen met betrekking tot mogelijke vrijstellingen gebaseerd moeten zijn op wetenschappelijke argumenten; pleit voor de vaststelling van een digitaal systeem voor het vrijwillig verstrekken van aanvullende informatie over levensmiddelen (“EU4healthyfood”), en stelt voor dat deze informatie digitaal wordt verstrekt via een QR-code en gemakkelijk door de consument kan worden teruggevonden;

95. merkt op dat gezonde producten, met inbegrip van voeding, natuurlijke of synthetische ingrediënten kunnen bevatten, die uiteenlopende gevolgen hebben voor het milieu en de gezondheid van de consumenten; pleit voor de invoering van verplichte etiketteringsregelingen voor gezonde producten, waarbij wordt aangeduid of een ingrediënt van synthetische oorsprong is wanneer het door chemische synthese wordt verkregen, met name in gevallen waarin er natuurlijke equivalenten bestaan;

96. verzoekt de Commissie in haar evaluaties rekening te houden met veranderingen in het gedrag van consumenten, zoals het online aanschaffen van levensmiddelen;

97. is ingenomen met het initiatief van de Commissie dat is gericht op een verbetering van de oorsprongsetikettering en met de overweging van de Commissie om deze uit te breiden naar een groter aantal verschillende producten; herhaalt zijn verzoek voor verplichte oorsprongsetikettering; benadrukt dat deze etikettering alomvattend en geharmoniseerd moet zijn en betrekking moet hebben op alle levensmiddelen en cateringfaciliteiten, restaurants en detailhandel moet omvatten, volledig verifieerbaar en traceerbaar moet zijn en de goede werking van de interne markt niet mag ondermijnen; benadrukt dat de verordening inzake voedselinformatie[73] moet worden herzien met bijzondere aandacht voor melk en vlees als ingrediënten; verzoekt de Commissie de huidige praktijk te corrigeren waarbij producten waarvan de primaire ingrediënten niet lokaal of regionaal zijn verkregen, als zodanig in de handel kunnen worden gebracht als de oorsprong van deze niet-lokale primaire ingrediënten in kleine letters wordt vermeld, en de oorsprong van de primaire ingrediënten zichtbaarder te maken voor de consument; verzoekt de Commissie wetswijzigingen voor de etiketteringsvoorschriften voor honing voor te stellen die zullen leiden tot betere consumentenvoorlichting en de bijenteeltsector in de EU te ondersteunen door de invoerinspecties te versterken om de invoer van namaakhoning te voorkomen, en benadrukt dat alle oorsprongsetikettering op doeltreffende wijze moet worden gehandhaafd om voedselfraude te bestrijden;

98. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een kader voor de etikettering voor duurzaam voedsel vast te stellen en verzoekt de Commissie de methodologie te definiëren en aan te geven welke dimensies van duurzaamheid in acht zullen worden genomen en tegelijkertijd te garanderen dat de nieuwe regeling niet in strijd is met bestaande milieukaders zoals het EU-ecolabel of het EU-biologo; benadrukt dat momenteel veel ongefundeerde en zelfs misleidende milieuclaims en reclamemethoden worden gebruikt en verzoekt de Commissie een regelgevingskader in te voeren waarin een duidelijke, snelle en doeltreffende voorafgaande goedkeuringsprocedure voor alle duurzaamheidsclaims en -labels wordt vastgesteld; benadrukt dat een dergelijk kader consumenten zou beschermen tegen onjuiste duurzaamheidsclaims en er tegelijkertijd voor zou zorgen dat ondernemingen die echt streven naar milieuvriendelijkere handelingen naar behoren worden beloond voor hun inspanningen; benadrukt de behoefte aan inspecties door openbare controle-instanties van nieuwe etiketten die voor voedingsproducten worden toegelaten;

99. onderstreept de noodzaak van etikettering op dierlijke producten, die gebaseerd moet zijn op de identificatie van de productiemethode en op indicatoren voor dierenwelzijn, die de plaats van geboorte, fokkerij en slacht van het dier moet bevatten, en benadrukt dat deze voorschriften ook moeten gelden voor verwerkte producten om de transparantie te vergroten, consumenten te helpen een betere keuze te maken en bij te dragen aan het welzijn van dieren; benadrukt dat de productie en het op de markt komen van plantaardige eiwitten beter moeten worden ondersteund, en dringt er voorts op aan dat onverwijld werk wordt gemaakt van de reeds lang vereiste harmonisatie van de etiketteringsvoorschriften voor vegetarische en veganistische levensmiddelen;

100. herhaalt zijn overtuiging dat beleidsmaatregelen ter verbetering van de duurzaamheid van het voedselsysteem niet alleen mogen afhangen van een verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de aankoop van duurzame producten naar de consument, aangezien dit niet doeltreffend is, terwijl de keuze van de consument een belangrijke factor is voor de acceptatie van duurzaam geproduceerde en gezondere voeding; benadrukt het belang van goede voedings- en milieuvoorlichting en van de beschikbaarheid van gemakkelijk te begrijpen relevante informatie in dit opzicht; benadrukt dat duurzaamheidsetikettering gebaseerd moet zijn op wetenschappelijk geharmoniseerde duurzaamheidscriteria, waar mogelijk inspecties door openbare controle-instanties en waar nodig nieuwe wetgevingsmaatregelen moet omvatten; merkt echter op dat certificering door derden en etikettering op zich niet doeltreffend zijn, maar wel aanvullende instrumenten kunnen zijn om de overgang naar duurzame productie en consumptie te waarborgen; erkent dat meer transparantie door middel van methoden als etikettering een belangrijk element is dat consumenten kan helpen om duurzamere aankoopbeslissingen te nemen, wat belangrijk is voor de overgang naar een duurzamer, regionaal en gezond voedselsysteem;

101. beklemtoont dat de prijzen van voedsel de consument het juiste signaal moeten geven; is van mening dat de daadwerkelijke voedselprijzen, die ook de werkelijke productiekostprijs voor landbouwers, het milieu en de samenleving weergeven, de meest efficiënte manier zijn om op lange termijn te komen tot duurzame en billijke voedselsystemen; is dan ook ingenomen met de doelstelling van de strategie om de voedingsindustrie te oriënteren op praktijken die ervoor zorgen dat de gezonde en duurzame keuze voor de consument gemakkelijk, toegankelijk en betaalbaar is; is er voorstander van dat de lidstaten meer flexibiliteit krijgen om de btw-tarieven voor levensmiddelen met verschillende gezondheids- en milieueffecten van elkaar te onderscheiden en hen in staat te stellen te kiezen voor een btw-nultarief voor gezonde en duurzame levensmiddelen zoals groenten en fruit, dat in sommige lidstaten al wordt toegepast, maar momenteel niet voor alle lidstaten mogelijk is[74], en een hoger btw-tarief voor ongezonde levensmiddelen en levensmiddelen met een grote ecologische voetafdruk; herinnert eraan dat de uitgaven van huishoudens voor levensmiddelen aanzienlijk verschillen van lidstaat tot lidstaat en dat de betaalbaarheid voor consumenten in alle lidstaten moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd ook moet worden gezorgd voor een billijk inkomen voor primaire producenten voor hun duurzame en gezonde producten en voor meer transparantie en het bewuster maken van consumenten van de kosten en winsten in verband met elk stadium van de voedselvoorzieningsketen; verzoekt de Commissie een studie uit te voeren om in economische termen de milieu- en sociale kosten, met inbegrip van gezondheidsgerelateerde kosten, te kwantificeren die gepaard gaan met de productie en consumptie van de levensmiddelen die op de EU-markt het meest worden geconsumeerd;

102. dringt aan op een herziening van de wetgeving inzake overheidsopdrachten met het oog op de invoering of versterking van verplichte minimumcriteria voor kleuterscholen en scholen, andere openbare instellingen en particuliere bedrijven die openbare diensten verlenen, teneinde de volgende zaken aan te moedigen: duurzame voedselproductie, met inbegrip van traditionele en typische levensmiddelen met geografische aanduidingen; de consumptie van lokale en, waar mogelijk, seizoensgebonden producten; korte toeleveringsketens, met inbegrip van rechtstreekse verkoop; hogere dierenwelzijnsnormen; en de vermindering van voedselverspilling en verpakkingsmateriaal in overeenstemming met de beginselen van de circulaire economie; dringt aan op de bevordering van gezondere en evenwichtige voedingspatronen door een voedselomgeving te creëren waarin gezonde, geïnformeerde en duurzame keuzes voor consumenten het gemakkelijkst worden gemaakt; verzoekt de Commissie verder te werken aan de ontwikkeling van monitoring- en rapportage-instrumenten inzake duurzame voedselinkoop;

103. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de EU-wetgeving inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen te herzien, maar betreurt het gebrek aan geharmoniseerde maatregelen tot nu toe en stelt voor dat de Commissie de datum van publicatie van het voorstel vervroegt; benadrukt de noodzaak van een alomvattende, geharmoniseerde regelgeving voor alle materialen die met levensmiddelen in contact komen, met inbegrip van materialen en verontreinigende stoffen die nog niet op EU-niveau worden behandeld, dringt erop aan dat deze regelgeving gebaseerd moet zijn op het voorzorgsbeginsel, het “zonder gegevens geen handel“-beginsel, uitgebreide veiligheidsbeoordelingen op basis van de meest recente wetenschappelijke gegevens en wetenschappelijke werken van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en de EFSA, en benadrukt dat doeltreffende handhaving en betere informatieverstrekking aan consumenten van cruciaal belang zijn; herhaalt zijn verzoek om de wetgeving inzake materiaal dat met levensmiddelen in contact komt, te herzien en in overeenstemming te brengen met de verordening inzake de registratie en beoordeling van en autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffende (de Reach-verordening) en met regelgeving over de indeling, etikettering en verpakking, en om onverwijld specifieke bepalingen op te nemen om hormoonontregelende stoffen en andere gevaarlijke chemische stoffen in alle levensmiddelen te vervangen, zonder afbreuk te doen aan de rol van de verpakking bij het behoud van de voedselveiligheid of kwaliteit; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om regels op te stellen voor de veilige recycling van alle kunststoffen behalve polyethyleentereftalaat die in materialen die met levensmiddelen in contact komen worden verwerkt; benadrukt tegelijkertijd dat gelijke veiligheidseisen moeten worden toegepast op nieuw geproduceerde en gerecycleerde materialen en dat verantwoordelijke actoren in toeleveringsketens en eindgebruikers gemakkelijk toegang moeten hebben tot informatie over de identiteit en veiligheid van chemische stoffen in materialen die met levensmiddelen in contact komen;

104. benadrukt dat voedselverspilling en -verlies enorme gevolgen heeft voor het milieu, de klimaatverandering verergert, een verspilling is van schaarse hulpbronnen als grond, energie en water, en zorgt voor een inkomstenverlies voor landbouwers; vraagt nogmaals dat de nodige maatregelen worden getroffen voor het behalen van een streefdoel voor de beperking van voedselverspilling in de Unie van 30 % uiterlijk in 2025 en van 50 % uiterlijk in 2030 ten opzichte van de referentieniveaus van 2014; onderstreept dat bindende streefdoelen in elk stadium van de toeleveringsketen, met inbegrip van primaire productie, predetailhandel en detailhandel, nodig zijn om dit te bereiken; verzoekt alle lidstaten programma’s voor de preventie van voedselverspilling op te zetten en uit te voeren waarin de beginselen van de circulaire economie volledig zijn opgenomen en korte voedselvoorzieningsketens worden bevorderd, waardoor het risico op voedselverspilling wordt verkleind; benadrukt dat de GLB-doelstellingen de preventie van voedselverspilling omvatten, en benadrukt dat maatregelen moeten worden aangemoedigd om voedselverspilling tegen te gaan die voorkomt op het niveau van de primaire productie en in de vroege stadia van de toeleveringsketen, met inbegrip van niet-geoogste levensmiddelen; onderstreept het belang van het waarborgen van de gezondheid van dieren, onder meer als middel om voedselverlies en -verspilling bij de bron te voorkomen en benadrukt dat het terugwinnen van plantaardig voedselafval voor het voederen van dieren een haalbare oplossing is wanneer voedselverspilling niet kan worden voorkomen; benadrukt dat het belangrijk is het publiek bewuster te maken en richtsnoeren te verstrekken over de manier waarop voedselverspilling kan worden voorkomen om verandering in het gedrag van consumenten op de lange termijn te bevorderen; verzoekt de Commissie mogelijke belemmeringen in kaart te brengen die een snellere vermindering van afval in de weg staan en verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor voldoende financiering voor onderzoek, innovatie, betrokkenheid van belanghebbenden en informatie- en voorlichtingscampagnes door middel van de oprichting van nationale fondsen voor voedselverspilling met als doel afval weg te werken;

105. onderstreept dat de nadruk, in overeenstemming met de afvalhiërarchie, moet liggen op de preventie van voedselverspilling; is ingenomen met de voorgestelde herziening om de EU-regels inzake datumaanduidingen te verduidelijken, teneinde voedselverspilling en voedselverlies te voorkomen en terug te dringen; beklemtoont dat elke wijziging van de regels inzake datumaanduidingen moet zijn gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen en moet dienen ter verbetering van het gebruik, het uitdrukken en de presentatie van datumaanduidingen door alle actoren in de voedselvoorzieningsketen, waaronder de horeca, en het inzicht van de consument erin, met name met betrekking tot de aanduidingen “te gebruiken tot” en “ten minste houdbaar tot”, maar tegelijkertijd de voedselveiligheid en -kwaliteit niet mag ondermijnen; benadrukt dat een geharmoniseerde datumaanduiding voedselverspilling zou helpen bestrijden; pleit voor een aanvullende herziening van de voorschriften voor de distributie van levensmiddelen, met als doel mogelijke belemmeringen voor de vermindering van verspilling in kaart te brengen en weg te nemen, efficiëntie te bevorderen en concurrentie en innovatie te versterken;

106. benadrukt het belang van de bestrijding van voedselfraude en -namaak in de levensmiddelensector, waardoor consumenten worden misleid en de concurrentie op de interne markt wordt verstoord; benadrukt dat het complexe probleem van voedselfraude dringend moet worden aangepakt, meer bepaald met betrekking tot onjuiste etikettering, verdunning, toevoeging, verwijdering of vervanging van ingrediënten door goedkopere of ondermaatse ingrediënten, niet-goedgekeurde chemische behandelingen of processen en vervalste documentatie, en met bijzondere aandacht voor namaak en illegale handel in geografische aanduidingen; benadrukt hoe belangrijk het is om effectieve straffen op te leggen die passen bij het strafbare feit en roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat dit beginsel afdoende in de nationale wetgeving wordt weerspiegeld, overeenkomstig de verordening officiële controles[75]; verzoekt de Commissie te werken aan een Europese actie tegen voedselfraude om de coördinatie tussen de verschillende betrokken nationale agentschappen te verbeteren, teneinde de toepassing van EU-voedingsnormen te garanderen, zowel binnen de eengemaakte markt als in verband met onze invoer;

107. dringt er bij de Commissie op aan de voortdurende toewijzing van toereikende middelen voor officiële voedselcontroles te monitoren en te handhaven om ervoor te zorgen dat er voldoende controles worden uitgevoerd om na te gaan of de voedsel- en voedervoorschriften worden nageleefd, en verzoekt de Commissie en de lidstaten de douanecontroles te verbeteren om ervoor te zorgen dat de EU-productienormen worden nageleefd, onder meer op het gebied van voedselveiligheid, antimicrobiële resistentie, dierenwelzijn en gewasbeschermingsmiddelen, en om de binnenkomst van planten- en dierenziekten in de EU te voorkomen; verzoekt de lidstaten de bepalingen inzake de traceerbaarheid van producten van de verordening inzake de algemene levensmiddelenwetgeving[76] in de hele voedselketen strikt en consequent te handhaven; wijst erop dat de overheidsinstanties in gevallen die een risico vormen voor de volksgezondheid en -veiligheid de bevolking onmiddellijk volledig en goed moeten informeren over de mogelijke risico’s van de betrokken voedingsmiddelen, overeenkomstig de relevante bepaling van de verordening inzake de algemene levensmiddelenwetgeving;

De transitie mogelijk maken

108. onderstreept het belang van EU-financiering voor onderzoek en innovatie, met name voor kmo’s en klein landbouwbedrijven, als belangrijke drijvende krachten achter de versnelling van de overgang naar een duurzamer, productief, gediversifieerd, lokaal, gezond en inclusief Europees voedselsysteem; spoort de agrovoedingssector aan actief gebruik te maken van de financiering die hiervoor in het kader van Horizon Europa aan de sector is toegewezen; benadrukt eveneens de noodzaak om de investeringen te vergemakkelijken die nodig zijn om duurzame praktijken en de circulaire economie en de bio-economie aan te moedigen;

109. wijst erop dat de invoering van nieuwe technologieën en technieken voor slimme landbouw, waaronder digitalisering en beschermde teeltsystemen, de efficiëntie, het gebruik van hulpbronnen en de milieuduurzaamheid ten goede kan komen en positieve economische voordelen voor de landbouwproductie kan hebben; erkent dat innovatie moet aansluiten bij het herstel en de bevordering van traditionele werkwijzen en kennis, met name waar deze zijn aangepast aan de agroklimatologische kenmerken van het gebied in kwestie;

110. benadrukt dat het belangrijk is de verschillende geïntegreerde plaagbestrijdingspraktijken toe te passen en onafhankelijke bedrijfsadviesdiensten te verlenen om te zorgen voor een bredere en inclusieve overdracht van kennis aan de landbouwsector; is van mening dat dit zou worden bevorderd door de invoering van een systeem voor de verzameling en verspreiding van duurzame praktijken en door voort te bouwen op de bestaande gespecialiseerde opleidingssystemen voor landbouwers in de lidstaten, zonder extra administratieve lasten voor landbouwers in de lidstaten; verzoekt de lidstaten een voldoende groot deel van hun toewijzingen voor bedrijfsadviesdiensten aan te wenden voor diensten en technische bijstand in verband met duurzame praktijken die bijdragen aan de doelstellingen van de strategie; is van mening dat, gezien hun verworven kennis en knowhow, de input van kleinschalige primaire producenten ook een belangrijke rol zou spelen bij het bereiken van reële resultaten op het niveau van individuele landbouwbedrijven;

111. benadrukt dat instellingen voor hoger onderwijs de bevordering van onderzoek en innovatie moeten stimuleren en advies moeten geven over duurzame goede praktijken; erkent de rol van universiteiten in de ontwikkeling en transitie van de agrovoedingssector in regio’s met uiteenlopende kernmerken, waaronder de ultraperifere gebieden; is ingenomen met het in de strategie kenbaar gemaakte voornemen om voedselverwerkende kmo’s en kleine detailhandel- en voedseldiensten te helpen nieuwe vaardigheden te ontwikkelen en tegelijkertijd te voorkomen dat er aanvullende administratieve lasten voor hen ontstaan; benadrukt het strategisch belang van collectieve benaderingen door middel van producentenorganisaties en coöperaties om landbouwers bij elkaar te brengen bij het bereiken van hun doelen;

112. benadrukt dat diverse synergieën mogelijk zijn tussen de landbouw en het Europees ruimtebeleid om de bodem- en voedselkwaliteit daadwerkelijk te verhogen en de uitdagingen in verband met het milieu, het klimaat en de demografische ontwikkeling aan te pakken; moedigt de deelname van alle lidstaten aan wetenschappelijke en onderzoeksprogramma’s aan en verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten evenveel vooruitgang wordt geboekt;

113. herinnert eraan dat doeltreffende agrarische kennis- en innovatiesystemen in de landbouw (AKIS) moeten worden bevorderd, zodat de landbouwsector duurzamer kan worden door de innovatie te versnellen en door nauwe samenwerking tussen alle belanghebbenden, zoals landbouwers, onderzoekers, adviseurs, deskundigen en ngo’s, te bevorderen door middel van hoogwaardige en inclusieve opleiding en een leven lang leren en door de kennisoverdracht te versnellen, onder meer wat betreft de toepassing van geïntegreerde landbouwtechnieken zoals een geïntegreerde plaagbestrijding voor elk gewas;

114. verzoekt de lidstaten om bij het ontwerpen en uitvoeren van hun nationale strategische GLB-plannen ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die door AKIS worden geboden; herinnert er bovendien aan dat er een datanetwerk inzake de duurzaamheid van landbouwbedrijven nodig is voor het vaststellen van benchmarks voor de prestaties van landbouwbedrijven, om de ingebruikname van duurzame landbouwpraktijken bij te houden en om de precieze en op maat gemaakte toepassing van nieuwe productiemethoden op landbouwniveau mogelijk te maken, onder andere door de verwerking van de verzamelde gegevens en door landbouwers en belanghebbenden gemakkelijke toegang te bieden tot relevante informatie, met name over goede praktijken; wijst erop dat gegevens over landbouw en landbouwgrond van algemeen belang zijn, maar dat de toegang van landbouwers tot en de controle over hun eigen landbouwgegevens moeten worden beschermd;

115. benadrukt het belang van uitgebreide toegang tot snelle breedbandverbindingen om de invoering van digitale landbouwtechnologieën op het niveau van landbouwbedrijven te vergemakkelijken en benadrukt dat het belangrijk is landbouwers te steunen bij het efficiënte gebruik van dergelijke innovatieve oplossingen en tegelijkertijd hun economische levensvatbaarheid te waarborgen; erkent dat landbouworganisaties waardevolle contacten zijn bij de ontwikkeling van op informatiebemiddeling en innovatie gerichte diensten; wijst op het belang van Horizon Europa voor de verwezenlijking van de onderzoeks- en innovatiedoelstellingen met betrekking tot de bodemkwaliteit en de gezondheid van voedsel, hetgeen het mogelijk maakt de landbouwsector aantrekkelijk te maken voor de volgende generatie;

116. wijst op de fundamentele rol van onafhankelijke bedrijfsadviessystemen bij het verspreiden van innovatie en kennis, het stimuleren van de uitwisseling van ervaringen en het bevorderen van praktische demonstraties, en verzoekt de lidstaten met name om uitgebreid advies te geven aan landbouwers die duurzamere productiesystemen willen aanschaffen; spoort de Commissie en de lidstaten aan om actief bottom-upinitiatieven te steunen die landbouwers en burgers dichter bij elkaar brengen door op lokaal niveau te werken en lokale kennis te gebruiken, teneinde zich beter aan te passen aan de specifieke realiteit ter plaatse; benadrukt dat het belang van het opleiden van jonge landbouwers en ondernemers op het gebied van de duurzame landbouw- en voedselsystemen;

117. pleit daarnaast voor bedrijfsadviessystemen, voor het opzetten en bevorderen van platforms met meerdere belanghebbenden waarmee de onderlinge samenwerking wordt vergoot en wordt uitgenodigd tot het uitwisselen van kennis en technologie, in de hele landbouw- en voedselvoorzieningsketen, teneinde innovaties op te schalen en landbouwproductiesystemen te ontwikkelen; benadrukt tevens dat het belangrijk is deze mogelijkheid beschikbaar te maken voor alle actoren in de toeleveringsketen, zonder extra administratieve lasten;

118. benadrukt de belangrijke rol die jonge landbouwers zullen spelen bij de overgang naar duurzame landbouw en bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie; benadrukt dat de ecologische transitie van ons voedselsysteem een kans is om bij te dragen aan een levendig platteland; benadrukt dat het GLB meer steun moet bieden aan jonge en nieuwe landbouwers op het gebied van inkomen, generatievernieuwing, opleiding, werkgelegenheid voor jongeren, ondernemerschap en digitalisering, met name in perifere en zeer dunbevolkte gebieden, om een ruimte te creëren die de inclusie en het behoud van jongeren in de landbouw mogelijk maakt, aangezien zij waarschijnlijk de eerste gebruikers van nieuwe en duurzamere landbouwmethoden zullen zijn;

119. benadrukt dat jonge landbouwers en potentiële nieuwkomers moeilijkheden ondervinden bij het kopen of verpachten van grond en benadrukt dat het voor jonge landbouwers gemakkelijker moet worden om tot de sector toe te treden; benadrukt de noodzaak ervoor te zorgen dat de genoemde strategie geen negatieve invloed heeft op de beschikbaarheid en de prijs van grond, met als gevolg een toename van speculatie en de extra moeilijkheden voor jongeren om toegang te krijgen tot land;

120. merkt op dat de concentratie van landbouwgrond en landroof in de EU, die in sommige gevallen wordt aangemoedigd door beleid op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau, moeilijkheden kan opleveren voor jonge landbouwers en nieuwkomers die op zoek zijn naar land om een landbouwbedrijf op te richten; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden een einde te maken aan dergelijke praktijken om jonge landbouwers te steunen en hun intrede in de landbouw te vergemakkelijken;

121. is voorts van mening dat deze strategie een kans is om de vooruitzichten van vrouwen op het platteland te verbeteren en de cruciale rol van deze vrouwen te benadrukken door vrouwelijke ondernemers een stimulerende omgeving te bieden, met inbegrip van juridische en politieke overwegingen, die leidt tot een betere toegang tot informatie, kennis en vaardigheden, en de toegang tot financiële middelen vergemakkelijkt, wat leidt tot het scheppen van meer banen in plattelandsgebieden;

De wereldwijde transitie bevorderen

122. herinnert aan de mondiale verantwoordelijkheid die de Europese voedselsystemen dragen en de belangrijke rol die zij spelen in het vaststellen van mondiale normen op het gebied van voedselveiligheid, milieubescherming, sociale bescherming en dierenwelzijn; staat onverminderd achter de toepassing van de beginselen inzake beleidscoherentie voor ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat alle in de EU ingevoerde voedsel- en voederproducten volledig voldoen aan de relevante EU-wetgeving en de strenge normen van de Unie, alsmede ontwikkelingshulp te verlenen teneinde primaire producenten in ontwikkelingslanden te helpen aan deze normen te voldoen; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om rekening te houden met de milieueffecten van aanvragen voor invoertoleranties; is van mening dat geïntegreerde emissies door landgebruik en emissies door verandering in landgebruik van ingevoerde diervoeders en levensmiddelen moeten worden aangepakt;

123. verzoekt de Commissie en de lidstaten een holistische benadering te blijven toepassen aangezien de uitvoering van bepaalde streefdoelen van de “van boer tot bord”-strategie in de EU niet mag leiden tot de verplaatsing van delen van de landbouwproductie naar andere regio’s met minder strenge normen dan de EU;

124. herinnert eraan dat toegang tot de EU-markt en de 450 miljoen consumenten in de EU onze handelspartners een sterke prikkel geeft om hun duurzaamheid en hun productie- en arbeidsnormen te verbeteren; is van mening dat het succes van de Green Deal nauw samenhangt met ons handelsbeleid;

125. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om te ijveren voor de wereldwijde geleidelijke afschaffing van in de EU niet langer toegestane pesticiden en erop toe te zien dat gevaarlijke pesticiden waarvan het gebruik in de EU overeenkomstig de relevante wetgeving is verboden niet naar landen buiten de Unie worden uitgevoerd, en verzoekt de Commissie haar voorstellen daarom zo snel mogelijk in te dienen; is van mening dat de EU ontwikkelingslanden moet ondersteunen om hen te helpen het onverstandige gebruik van pesticiden terug te dringen en andere methoden voor de bescherming van planten en visbestanden te bevorderen; benadrukt dat de strategie niet mag leiden tot de goedkeuring van producten uit derde landen met een hoger milieueffect en een grotere klimaatvoetafdruk; merkt in dat verband op dat agrovoedingsproducten uit derde landen daarom aan dezelfde eisen moeten worden onderworpen, met inbegrip van een nultolerantie van residuen van stoffen die onder de uitsluitingscriteria vallen;

126. wijst erop dat er uiterlijk in 2050 zal moeten worden gezorgd voor veilig en betaalbaar voedsel voor een wereldbevolking van ongeveer tien miljard mensen in het licht van de snelle bevolkingsgroei, de klimaatverandering, de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen en de veranderende consumptiepatronen; verzoekt de Commissie de internationale dimensie van de strategie te versterken om het recht op geschikt voedsel te waarborgen en de VN-Verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden ten uitvoer te leggen en benadrukt dat in het EU-beleid inzake eerlijke, duurzame en veerkrachtige voedselsystemen genderongelijkheid duidelijk moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie met klem ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de bescherming van hun opkomende industrieën, de bevordering van de voedselzekerheid en de ondersteuning van de beperking van de klimaatverandering in de landbouw, en hen te helpen voldoen aan de EU- en internationale duurzaamheidsnormen voor de uitvoer van hun landbouwproducten;

127. beklemtoont dat de EU de mensenrechten en het recht op voedsel moet verdedigen als centrale beginselen en prioriteiten van voedselsystemen en als fundamentele instrumenten voor de omvorming van voedselsystemen, en dat de EU bovendien de rechten van de meest gemarginaliseerde mensen op toegang tot voedzame levensmiddelen moet waarborgen en de VN-Verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden ten uitvoer moet leggen;

128. benadrukt dat de invoer van dierlijke producten uit derde landen moet worden verboden, tenzij de normen inzake dierlijke productie in derde landen worden afgestemd op die van de EU;

129. stelt met bezorgdheid vast dat uit diverse door het DG Gezondheid uitgevoerde audits alsmede gedetailleerde onderzoeken door ngo’s blijkt dat de volledige traceerbaarheid van levende paarden uit Argentinië met de markt van de Europese Unie als bestemming niet is gewaarborgd, met alle gevolgen voor de voedselveiligheid en het dierenwelzijn van dien; vraagt de Commissie de invoer van paardenvlees uit landen die niet voldoen aan de toepasselijke EU-vereisten inzake traceerbaarheid en dierenwelzijn op te schorten;

130. wijst erop dat structurele dierproeven die niet onontbeerlijk zijn, niet in de voedselvoorzieningsketen thuishoren, aangezien in Richtlijn 2010/63/EU wordt voorzien in vervanging en vermindering van het gebruik van dieren in procedures; vraagt de Commissie en de lidstaten de invoer en de binnenlandse productie van Pregnant Mare Serum Gonadotropin (PMSG) te staken, een hormoon dat wordt verkregen uit het bloed dat wordt afgenomen bij drachtige paarden die stelselmatig worden bevrucht, met alle gevolgen voor hun gezondheid en welzijn van dien;

131. verzoekt de Commissie dringend een voorstel in te dienen voor een EU-rechtskader dat is gebaseerd op verplichte horizontale zorgvuldigheid in de hele toeleveringsketen voor EU- en buitenlandse bedrijven die actief zijn op de interne markt, dat zorgt voor duurzame toeleveringsketens en investeringen die geen negatieve milieueffecten hebben, zoals ontbossing, aantasting van bossen, conversie en degradatie van ecosystemen en negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het bestuur, om goed bestuur te bevorderen en de traceerbaarheid en verantwoordingsplicht in mondiale toeleveringsketens te vergroten;

132. merkt op dat de interne markt van de EU de grootste importeur en exporteur van agrovoedingsproducten ter wereld is; is ervan overtuigd dat de EU haar positie als belangrijke wereldspeler moet gebruiken om de benchmark vast te stellen en de richting aan te geven voor internationale normen inzake duurzame voedingssystemen, op basis van de eerbiediging van de mensenrechten en arbeidsrechten, eerlijke concurrentie, het voorzorgsbeginsel, milieubescherming en dierenwelzijn, in overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO); is van mening dat de bescherming van normen op deze gebieden een integraal onderdeel moet vormen van alle hoofdstukken van handelsovereenkomsten, en dat multilaterale samenwerking en samenwerking op het gebied van regelgeving verder kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie;

133. verzoekt de Commissie de handelsaspecten van de “van boer tot bord”-strategie te versterken, teneinde te zorgen voor samenhang tussen het gemeenschappelijk handelsbeleid, het actieplan douane-unie, het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid en de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie, de EU‑biodiversiteitsstrategie voor 2030 en andere gerelateerde EU-beleidsmaatregelen, en verzoekt om deze doelstellingen geleidelijk na te streven via de totstandbrenging van efficiënte groene allianties in alle relevante bilaterale, regionale en multilaterale fora, met inbegrip van de VN-top over voedselsystemen van 2021, alsook via een ambitieuze herziening van haar handelsbeleid, door een specifiek kader inzake duurzame agrovoedingssystemen en -producten tot stand te brengen voor toekomstige handelsovereenkomsten, met name door te voorzien in non-regressieclausules, de werking van vrijwaringsclausules te verbeteren en een einde te maken aan de invoer van producten die de in de EU geldende maximumgehalten aan residuen voor gewasbeschermingsmiddelen overschrijden, in overeenstemming met de WTO-regels; verzoekt de Commissie een betere coördinatie tussen alle publieke en particuliere belanghebbenden te bevorderen om deze doelstellingen te verwezenlijken; is van oordeel dat de EU het mandaat van de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid moet herbevestigen als het internationale beleidsplatform voor voedselzekerheid en voeding;

134. is ingenomen met de ambitie van de “van boer tot bord”-strategie om te zorgen voor afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in alle handelsovereenkomsten van de EU, als middel om te waarborgen dat de voorgestelde hogere regelgevingsambities in overeenstemming zijn met het handelsbeleid van de EU en worden nageleefd door derde landen die handelsovereenkomsten met de EU hebben ondertekend; benadrukt hoe belangrijk het is de afdwingbaarheid van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsovereenkomsten te versterken, onder meer door te voorzien in op sancties gebaseerde geschillenmechanismen als laatste redmiddel, met als doel een mondiale aanpak van klimaat en biodiversiteit te bevorderen, een meer duurzame agrovoedingsproductie te stimuleren, een einde te maken aan mondiale ontbossing en de arbeidsnormen in overeenstemming te brengen met de acht kernverdragen van de IAO; stelt voor dat in hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling ook aandacht wordt besteed aan gelijkwaardige productienormen, zoals dierenwelzijn, traceerbaarheid, antimicrobiële resistentie en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, hetgeen systematisch moet worden gecertificeerd door onafhankelijke audit- en certificeringsinstanties in alle stadia van de productie en distributie, en dat deze routekaarten met mijlpalen moeten omvatten die aan ex-postevaluaties worden onderworpen; dringt er bij de Commissie op aan te voorzien in steun voor ontwikkelingslanden om te proberen de voedselzekerheid te bevorderen en bijstand te verlenen bij de afstemming op Europese normen inzake duurzame agrovoedingssystemen; rekent erop dat het hoofd handhaving voor de handel van de Commissie zijn rol bij het waarborgen van de correcte toepassing van de overeenkomsten in kwestie ten volle vervult door marktverstoringen aan te pakken, de handhaving van de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling te versterken en een constructieve dialoog aan te gaan met regeringen en belanghebbenden;

135. verzoekt de EU ontwikkelingslanden te helpen bij de vaststelling van passende nationale wetgeving met het oog op de bescherming van bedreigde genetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw, de waarborging van het voortgezette gebruik en beheer daarvan door lokale gemeenschappen, inheemse volkeren, mannen en vrouwen, en de waarborging van de eerlijke en billijke verdeling van de daaruit voortvloeiende voordelen;

136. neemt kennis van de studie van de Commissie over de cumulatieve economische effecten van EU-handelsovereenkomsten op de landbouw, waaruit blijkt dat de EU‑handelsovereenkomsten voor de EU-handel in agrovoedingsproducten zowel in een conservatief als in een ambitieus scenario tot 2030 naar verwachting een positieve algemene handelsbalans en een waardestijging zullen genereren; wijst erop dat hiermee wordt aangetoond dat EU-handelsovereenkomsten een positief effect hebben op de EU‑landbouwsector;

137. benadrukt dat de overeenkomst tussen de EU en de Mercosur in haar huidige vorm niet kan worden geratificeerd, onder andere omdat hierin de bescherming van de biodiversiteit niet wordt gewaarborgd, met name in het Amazonegebied, en ook geen garanties worden geboden ten aanzien van landbouwnormen;

138. merkt op dat in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling niet wordt ingegaan op de mogelijke negatieve gevolgen van handelsovereenkomsten voor verandering in landgebruik, ontbossing of klimaatverandering; is van mening dat Europese en internationale milieu-, veiligheids-, dierenwelzijns- en sociale normen integraal van toepassing moeten zijn op alle hoofdstukken van handelsovereenkomsten om te voorkomen dat die normen door andere handelsbepalingen worden ondermijnd;

139. wijst erop dat handelsovereenkomsten moeten garanderen dat de betrokken partijen zich actief inzetten voor de bevordering van de beginselen van duurzame ontwikkeling en dat internationale normen in overeenstemming zijn met de milieu- en klimaatambities van de EU; is voorts van mening dat in die overeenkomsten rekening moet worden gehouden met het bindende karakter van de naleving van de Overeenkomst van Parijs, teneinde een mondiale transitie naar duurzame voedselsystemen te waarborgen;

140. wijst erop dat landbouw en visserij essentieel zijn voor de ontwikkeling van duurzame economische activiteiten in de ultraperifere gebieden en benadrukt de bijdrage en de toegevoegde waarde van deze sectoren op het vlak van voedselzekerheid en het voldoen aan de vraag van de bevolking naar voldoende, veilige en kwalitatief hoogwaardige producten; dringt erop aan om bij de uitvoering van de “van boer tot bord”-strategie en in de daaropvolgende wetgevingsvoorstellen systematisch rekening te houden met de structurele landbouw- en handelsbeperkingen van de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om deze gebieden in staat te stellen op gelijke voet te concurreren en om de agrovoedingssectoren de beschikbaarheid van levensvatbare alternatieven te garanderen indien hun productiemiddelen en handelsstromen beperkt zijn;

141. is ingenomen met het voorgestelde nieuwe initiatief inzake klimaat en handel in het kader van de WTO; onderstreept dat het van belang is dit kader te gebruiken voor de ontwikkeling van een alomvattend en duurzaam agrovoedingssysteem op basis van gemeenschappelijke en ambitieuze productienormen; verzoekt de Commissie zich proactief in te zetten in het kader van de WTO om een ecologische transitie mogelijk te maken, ervoor te zorgen dat het handelsbeleid in overeenstemming is met de SDG’s, de onderhandelingen voort te zetten over transparantie in verband met voorraden om de voedselvoorziening veilig te stellen, en met name situaties te voorkomen waarin agrovoedingsproducten de aanpassingsvariabele of het onbedoelde slachtoffer van handelsconflicten worden, en vraagt om tegelijkertijd een ambitieus, met de WTO verenigbaar, duurzaam handelsbeleid te blijven ontwikkelen;

142. is verheugd dat in de “van boer tot bord”-strategie wordt verwezen naar desbetreffende VN-processen; onderstreept dat de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid, evenals haar mechanisme voor het maatschappelijk middenveld, door de EU moet worden gesteund als voornaamste platform voor multilateraal beleid inzake voedselsystemen; verzoekt de Commissie de mondiale transitie naar duurzame voedselsystemen en voedselzekerheid te stimuleren op alle desbetreffende internationale fora, waaronder op de VN-top over voedselsystemen van 2021;

143. benadrukt hoe belangrijk het is om moderne technologieën en deskundigheid te delen met ontwikkelingslanden en lokale en Europese landbouwers op te leiden om hen te helpen innovatieve landbouwpraktijken toe te passen, aangezien de landbouwsector in deze gebieden van cruciaal belang is voor de voedselzekerheid en de werkgelegenheid;

°

° °

144. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


[1] PB L 231 van 6.9.2019, blz. 1.

[2] PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43.

[3] PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

[4] PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

[5] PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1.

[6] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

[7] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[8] PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.

[9] PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

[10] PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23.

[11] PB L 203 van 3.8.1999, blz. 53.

[12] PB L 182 van 12.7.2007, blz. 19.

[13] PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5.

[14] PB L 10 van 15.1.2009, blz. 7.

[15] PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

[16] PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1.

[17] PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

[18] PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.

[19] PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.

[20] PB C 255 van 29.6.2021, blz. 29.

[21] PB C 202 van 28.5.2021, blz. 49.

[22] PB C 232 van 16.6.2021, blz. 28.

[23] PB C 23 van 21.1.2021, blz. 23.

[24] PB C 433 van 23.12.2019, blz. 153.

[25] PB C 390 van 18.11.2019, blz. 10.

[26] PB C 307 van 30.8.2018, blz. 25.

[27] PB C 298 van 23.8.2018, blz. 14.

[28] PB C 458 van 19.12.2018, blz. 34.

[29] PB C 86 van 6.3.2018, blz. 51.

[30] PB C 316 van 22.9.2017, blz. 278.

[31] PB C 310 van 25.8.2016, blz. 15.

[32] PB C 76 van 28.2.2018, blz. 49.

[33] IPBES, 2019 Global Assessment Report on Biodiversity and Ecosystem Services.

[34] https://www.oecd.org/environment/resources/biodiversity/Executive-Summary-and-Synthesis-Biodiversity-Finance-and-the-Economic-and-Business-Case-for-Action.pdf

[35] FAO, State of the World’s Forests 2016. Forests and agriculture: land-use challenges and opportunities, Rome, 2016. http://www.fao.org/3/a-i5588e.pdf

[36] Europese Commissie, The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation. Final report, studie gefinancierd door de Europese Commissie en uitgevoerd door VITO, International Institute for Applied Systems Analysis, HIVA-Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving en International Union for the Conservation of Nature NL, 2013.

[37] Lechenet, M., Dessaint, F., Py, G. et al. “Reducing pesticide use while preserving crop productivity and profitability on arable farms”, Nature Plants 3, 17008, 2017.

[38] https://www.publiceye.ch/en/topics/pesticides/banned-in-europe

[39] Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, “The 2019 European Union report on pesticide residues in food”, EFSA Journal, 2019. https://doi.org/10.2903/j.efsa.2021.6491

[40] Eurostat, Overweight and obesity – BMI statistics.

[41] Eurostat, The European Health Interview Survey, Wave 2, 2013.

[42] https://ec.europa.eu/jrc/en/health-knowledge-gateway/societal-impacts/burden

[43] Muncke, J. et al., “Impacts of food contact chemicals on human health: a consensus statement”, Environmental Health, 19.

[44] Keesing, F. et al., “Impacts of biodiversity on the emergence and transmission of infectious diseases”, Nature 468, blz. 647-652, 2010.

[45] EU-Fusions, Estimates of European food waste levels, eindverslag, 2016.

[46] FAO, Food wastage footprint & climate change.

[47] EU-Fusions, Estimates of European food waste levels, eindverslag, 2016.

[48] ICF, Market study on date marking and other information provided on food labels and food waste prevention, eindverslag voor de Europese Commissie, 2018.

[49] EMA, Sales of veterinary antimicrobial agents in 30 European countries. Trends from 2010 to 2016. Achtste ESVAC-verslag (europa.eu).

[50] ECDC/EFSA/EMA, tweede gezamenlijke verslag over de geïntegreerde analyse van de consumptie van antimicrobiële stoffen en de aanwezigheid van antimicrobiële resistentie in bacteriën van mensen en voedselproducerende dieren, 2017.

[51] Europese Rekenkamer, De bestrijding van antimicrobiële resistentie: vooruitgang in de dierlijke sector, maar deze bedreiging voor de gezondheid blijft een uitdaging voor de EU, 2019.

[52] Europees Milieuagentschap, overzicht van gegevens over broeikasgasemissies en -verwijderingen, ingediend door de landen bij het UNFCCC en het EU-bewakingsmechanisme voor broeikasgassen (“EEA greenhouse gases – data viewer”); zie ook het Instituut voor Europees Milieubeleid (IEEP), Net-Zero Agriculture in 2050: How to get there, 2019, (IEEP_NZ2050_Agriculture_report_screen.pdf).

[53] Europees Milieuagentschap (europa.eu), EEA greenhouse gases – data viewer.

[54] Europees Milieuagentschap, verslag nr. 1/2020.

[55] Antwoorden van mevrouw Kyriakides op schriftelijke vraag E-000689/2021.

[56] Instituut voor een Europees milieubeleid (IEEP) en Ecologic Institute, Think2030-beleidsnota, European food and agriculture in a new paradigm: Can global challenges like climate change be addressed through a farm to fork approach?, 2021. https://think2030.eu/wp-content/uploads/2021/02/European-food-and-agriculture-in-a-new-paradigm-WEB.pdf

[57] Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (PB C 411 van 27.11.2020, blz. 48).

[58] Richtlijn (EU) 2019/782 van de Commissie van 15 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van geharmoniseerde risico-indicatoren betreft (PB L 127 van 16.5.2019, blz. 4).

[59] Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

[60] Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).

[61] PB C 202 van 28.5.2021, blz. 49.

[62] Zie de toezegging in actie 5 C) van het EU-initiatief inzake bestuivers (COM(2018)0395), https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52018DC0395&qid=1634128655612&from=NL

[63] Verordening (EU) 2019/6 (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).

[64] Verordening (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 1).

[65] Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

[66] Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

[67] PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1.

[68] IPBES, verslag van de workshop over biodiversiteit en pandemieën; EPRS, The link between biodiversity loss and the increasing spread of zoonotic diseases; Humane Society International (HSI), verslag, The connection between animal agriculture, viral zoonoses, and global pandemics; Dhingra SM, Artois J, Dellicour S, et al., “Geographical and historical patterns in the emergences of novel highly pathogenic avian influenza (HPAI) H5 and H7 viruses in poultry”, Frontiers in Veterinary Science 5:84, 2018. www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5996087/; Jones BA, Grace D, Kock R, et al., “Zoonosis emergence linked to agricultural intensification and environmental change”, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America 110(21):8399-404, 2013. www.pnas.org/content/110/21/8399.

[69] Eurostat, 2018.

[70] Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PB L 25 van 31.1.2017, blz. 12).

[71] Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

[72] PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

[73] Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

[74] Supporting the mid-term evaluation of the EU action plan on childhood obesity, The childhood obesity study (Ondersteuning van de tussentijdse evaluatie van het EU-actieplan inzake obesitas bij kinderen, het onderzoek naar obesitas bij kinderen). EPHORT consortium: Jolanda Boer, Jeanine Driesenaar, Anneke Blokstra, Francy Vennemann, Nikolai Pushkarev, Johan Hansen.

[75] Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

[76] Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


Status

Ingediend

Voor

Tegen