Ontwerpresolutie over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen
ONTWERPRESOLUTIE
naar aanleiding van vragen met verzoek om mondeling antwoord B8-1805/2016 en B8-1806/2016
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement
over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen
(2016/2966(RSP))
Anna Maria Corazza Bildt, Constance Le Grip, Barbara Matera, Monika Hohlmeier, Esteban González Pons, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Csaba Sógor, Rachida Dati, Alessandra Mussolini, Mariya Gabriel, Francesc Gambús, Sirpa Pietikäinen, Rosa Estaràs Ferragut, Tomáš Zdechovský
namens de PPE-Fractie
Christine Revault D’Allonnes Bonnefoy, Maria Arena, Birgit Sippel, Iratxe García Pérez, Afzal Khan, Pina Picierno, Georgi Pirinski, Liisa Jaakonsaari, Demetris Papadakis, Eric Andrieu, Marc Tarabella, Ana Gomes, Pervenche Berès, Sergio Gutiérrez Prieto, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Elly Schlein, Josef Weidenholzer, Claude Moraes, Miltiadis Kyrkos, Olga Sehnalová, Juan Fernando López Aguilar, Cécile Kashetu Kyenge, Sylvie Guillaume, Momchil Nekov, Hugues Bayet, Jytte Guteland, Siôn Simon, Tanja Fajon, Vilija Blinkevičiūtė, Soraya Post, Jens Nilsson, Anna Hedh, Kati Piri, Agnes Jongerius, Marju Lauristin, Péter Niedermüller, Marlene Mizzi, Olle Ludvigsson, Zigmantas Balčytis, Maria Noichl, Vincent Peillon, Brando Benifei, Liliana Rodrigues, Krystyna Łybacka, Julie Ward, Karoline Graswander-Hainz, Mady Delvaux, Elena Valenciano, Monika Smolková, Doru-Claudian Frunzulică, Eider Gardiazabal Rubial, Marita Ulvskog, Biljana Borzan, Miriam Dalli, Edouard Martin
namens de S&D-Fractie
Angelika Mlinar, Beatriz Becerra Basterrechea, Izaskun Bilbao Barandica, Marielle de Sarnez, Dita Charanzová, Frédérique Ries, Louis Michel, Viktor Uspaskich
namens de ALDE-Fractie
Jiří Maštálka, Malin Björk, Kostadinka Kuneva, Merja Kyllönen, Sofia Sakorafa, Ángela Vallina, Paloma López Bermejo, Kateřina Konečná, Maria Lidia Senra Rodríguez, Stefan Eck, Dimitrios Papadimoulis, Stelios Kouloglou, Kostas Chrysogonos, Anja Hazekamp, Josu Juaristi Abaunz, Eleonora Forenza, Lola Sánchez Caldentey, Estefanía Torres Martínez, Tania González Peñas, Miguel Urbán Crespo, Xabier Benito Ziluaga
namens de GUE/NGL-Fractie
Ulrike Lunacek, Terry Reintke
namens de Verts/ALE-Fractie
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 19, 157 en 216 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 21, 23, 24 en 25 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking +5 (2000), Peking +10 (2005), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015),
– gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen over burgerrechten en politieke rechten en over economische, sociale en culturele rechten, het VN-Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, het beginsel van non-refoulement en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,
– gezien artikel 11, lid 1, onder d), van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, aangenomen bij Resolutie 34/180 van 18 december 1979 van de Algemene Vergadering van de VN,
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015[1],
– gezien zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen[2], zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen[3] en zijn resolutie van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW)[4],
_ gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen,[5],
– gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Raad van de Europese Unie is goedgekeurd,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes,
– gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde[6],
– gezien het programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" 2014-2020,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015 getiteld "Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019" (SWD(2015)0278),
– gezien de verklaring van het EU-voorzitterschapstrio bestaande uit Nederland, Slowakije en Malta over gendergelijkheid van 7 december 2015,
– gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten getiteld "Geweld tegen vrouwen: een Europese enquête", gepubliceerd in maart 2014,
– gezien Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten[7]
_ gezien Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel[8] en Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken[9]
_ gezien Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan[10] en Richtlijn 2011/92/EU december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad[11],
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),
– gezien het stappenplan van de Commissie inzake een mogelijke toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul, dat gepubliceerd is in oktober 2015,
– gezien de voorstellen van de Commissie voor besluiten van de Raad betreffende de ondertekening en de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld[12],
– gezien de vragen aan de Commissie en de Raad over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (O-000121/2016 – B8-1805/2016 en O-000122/2016 – B8-1806/2016),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is die is opgenomen in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten, en dat de EU heeft toegezegd deze waarde te integreren in al haar activiteiten, en overwegende dat gendergelijkheid een onmisbare strategische doelstelling is met het oog op de verwezenlijking van de algemene Europa 2020-doelstellingen van groei, werkgelegenheid en sociale inclusie;
B. overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een in de Verdragen van de Europese Unie erkend grondrecht is dat diep in de Europese samenleving is verankerd, en overwegende dat dit recht onontbeerlijk is voor de verdere ontwikkeling van de samenleving en moet gelden in de wetgeving, de praktijk, de rechtspraak en het echte leven;
C. overwegende dat in Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, gendergerelateerd geweld wordt gedefinieerd als geweld dat zich richt tegen een persoon wegens het geslacht, de genderidentiteit of de genderexpressie van die persoon of waaronder personen van een bepaald geslacht in onevenredige mate te lijden hebben; overwegende dat dit kan leiden tot fysieke, seksuele, emotionele of psychische schade of tot economisch verlies voor de slachtoffers en dat het een impact kan hebben op hun gezin en verwanten en op de maatschappij als geheel; overwegende dat gendergerelateerd geweld een extreme vorm van discriminatie is en een schending van de grondrechten en vrijheden van het slachtoffer, die zowel de oorzaak als het gevolg van genderongelijkheden zijn; voorts overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes geweld omvat in hechte betrekkingen, seksueel geweld (inclusief verkrachting, seksuele agressie en intimidatie), mensenhandel en slavernij, inclusief nieuwe vormen van misbruik ten aanzien van vrouwen en meisjes op het internet, en diverse vormen van schadelijke praktijken, bijvoorbeeld gedwongen huwelijken, vrouwelijke genitale verminking en zogeheten eermisdrijven;
D. overwegende dat geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld in de EU nog frequent voorkomen; overwegende dat in de enquête van het Bureau voor de grondrechten van 2014 over geweld tegen vrouwen wordt geraamd, in overeenstemming met andere onderzoeken die zijn uitgevoerd, dat een derde van alle vrouwen in Europa minstens één keer in haar leven als volwassene te maken heeft gekregen met daden van fysiek of seksueel geweld, 20 % van de jonge vrouwen (18-29 jaar) te maken heeft gekregen met seksuele intimidatie online, één vrouw op vijf (18 %) is gestalkt, één op twintig is verkracht en meer dan één op tien te maken heeft gekregen met seksueel geweld door het ontbreken van instemming of het gebruik van geweld; overwegende dat in deze enquête ook wordt uitgelegd dat de meeste geweldincidenten niet bij overheidsinstanties worden aangegeven, hetgeen duidelijk maakt dat enquêtes naar slachtoffers essentieel zijn, naast administratieve statistieken, om van diverse vormen van geweld tegen vrouwen een volledig beeld te krijgen; voorts overwegende dat bijkomende maatregelen nodig zijn om vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, ertoe aan te moedigen hun ervaringen aan te geven en om hulp te vragen, en om ervoor te zorgen dat dienstverleners kunnen voorzien in de behoeften van de slachtoffers en hen kunnen informeren over hun rechten en de vormen van steun die voorhanden zijn;
E. overwegende dat volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde, de jaarlijkse kosten van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld voor de EU in 2011 werden geraamd op 228 miljard EUR (1,8 % van het bbp van de EU), waarvan 45 miljard EUR per jaar voor uitgaven ten behoeve publieke en overheidsdiensten en 24 miljard EUR verlies van economische productie;
F. overwegende dat de Commissie in haar Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 onderstreept dat geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, dat schadelijk is voor de gezondheid en het welzijn, het beroepsleven en de financiële onafhankelijkheid van vrouwen en voor de economie, een van de centrale problemen is die moeten worden aangepakt om te komen tot echte gendergelijkheid;
G. overwegende dat geweld tegen vrouwen te vaak wordt beschouwd als een privékwestie en te vaak wordt getolereerd; overwegende dat het in feite een schending is van de grondrechten en een ernstig misdrijf, dat als dusdanig moet worden bestraft; overwegende dat de straffeloosheid van de daders moet ophouden om de vicieuze cirkel van stilte en eenzaamheid voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van geweld, te doorbreken;
H. overwegende dat geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld met geen enkele maatregel volledig uitgebannen zullen worden, maar dat een combinatie van wettelijke, justitiële en handhavingsmaatregelen en maatregelen op het gebied van infrastructuur, cultuur, onderwijs, sociale dienstverlening, gezondheidszorg en andere dienstverlening ervoor kan zorgen dat de bewustwording aanzienlijk wordt vergroot en dat geweld tegen vrouwen en de gevolgen ervan aanzienlijk zullen afnemen;
I. overwegende dat vrouwen door factoren als etniciteit, religie of geloof, gezondheid, civiele status, huisvesting, migratiestatus, leeftijd, invaliditeit, klasse, seksuele voorkeur, genderidentiteit en genderexpressie, specifieke behoeften kunnen hebben en kwetsbaarder kunnen zijn voor meervoudige discriminatie, zodat hun speciale bescherming moet worden verleend;
J. overwegende dat uit de aanneming van de EU-richtsnoeren betreffende geweld tegen vrouwen en tot uitbanning van elke vorm van vrouwendiscriminatie, en uit het hoofdstuk in het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten dat gewijd is aan de bescherming van vrouwen tegen gendergerelateerd geweld, duidelijk blijkt dat de EU een sterke politieke wil heeft om het thema vrouwenrechten een prioriteit te maken en langetermijnactie op dat gebied te ondernemen; overwegende dat coherentie tussen de interne en externe dimensies van het mensenrechtenbeleid soms een verschil tussen retoriek en gedrag kan blootleggen;
K. overwegende dat de burgers en inwoners van de Unie niet op gelijke wijze tegen gendergerelateerd geweld beschermd zijn, door het ontbreken van een coherent kader en door een verschillend beleid en verschillende wetgeving in de lidstaten, onder andere met betrekking tot de definitie van misdrijven en de werkingssfeer van de wetgeving, zodat zij minder tegen geweld beschermd zijn;
L. overwegende dat de Commissie op 4 maart 2016 de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul voorstelde, het eerste juridisch bindende instrument op internationaal niveau voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen;
M. overwegende dat alle EU-lidstaten het verdrag hebben ondertekend, maar dat slechts veertien het hebben geratificeerd;
N. overwegende dat de ratificering van het verdrag niet zal leiden tot resultaten, tenzij wordt gezorgd voor behoorlijke handhaving en adequate financiële middelen en personeel worden toegewezen om geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden en slachtoffers te beschermen;
O. overwegende dat met het Verdrag van Istanbul een holistische benadering wordt gevolgd, waarbij de kwestie van geweld tegen vrouwen en meisjes en gendergerelateerd geweld wordt aangepakt uit een ruime waaier aan oogpunten, zoals preventie, de strijd tegen discriminatie, strafrechtelijke maatregelen ter bestrijding van straffeloosheid, bescherming van en hulp aan slachtoffers, bescherming van kinderen, bescherming van vrouwen die asielzoeker of vluchteling zijn en een betere verzameling van gegevens; overwegende dat deze benadering de vaststelling veronderstelt van geïntegreerde beleidsmaatregelen, waarbij acties op diverse terreinen onder leiding van diverse belanghebbenden (gerecht, politie, sociale diensten, ngo's, lokale en regionale verenigingen, overheden enz.) op alle bestuursniveaus worden gecombineerd;
P. overwegende dat het Verdrag van Istanbul een gemengde overeenkomst is waarbij de EU kan toetreden parallel met de toetreding van de lidstaten, aangezien de EU bevoegd is op terreinen als de rechten van slachtoffers en beschermingsbevelen, asiel en migratie, alsmede op het gebied van gerechtelijke samenwerking in strafzaken;
1. wijst er nogmaals op dat de Commissie uit hoofde van artikel 2 VEU en het Handvest van de grondrechten verplicht is gendergelijkheid te garanderen en te bevorderen en maatregelen ten behoeve van gendergelijkheid te nemen;
2. is tevreden met het Commissievoorstel voor toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en de desbetreffende ondertekening en sluiting, maar betreurt het feit dat de onderhandelingen in de Raad niet even snel vorderen;
3. benadrukt het feit dat de toetreding van de EU zal zorgen voor een coherent Europees rechtskader om geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden en slachtoffers van geweld te beschermen; benadrukt het feit dat het zal zorgen voor meer coherentie en efficiëntie in het intern en extern beleid van de EU en voor een betere monitoring, interpretatie en tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving, -programma's en -middelen in verband met het verdrag, alsmede voor een adequatere en betere verzameling van vergelijkbare, gedesegregeerde gegevens over geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld op het niveau van de EU, en dat het ervoor zal zorgen dat de EU meer rekenschap aflegt op internationaal niveau; benadrukt voorts het feit dat de toetreding van de EU zal zorgen voor hernieuwde politieke druk op de lidstaten om dit instrument te ratificeren;
4. verzoekt de Raad en de Commissie de onderhandelingen over de ondertekening en sluiting van het Verdrag van Istanbul te bespoedigen;
5. steunt de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul krachtig en zonder voorbehoud;
6. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het Parlement volledig wordt betrokken bij het monitoringproces van het Verdrag van Istanbul na de toetreding van de EU, overeenkomstig artikel 218 VWEU;
7. herinnert eraan dat de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul de lidstaten niet vrijstelt van nationale ratificering van dit verdrag; verzoekt bijgevolg alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, het Verdrag van Istanbul snel te ratificeren;
8. verzoekt de lidstaten te zorgen voor behoorlijke handhaving van het verdrag en adequate financiële middelen en personeel toe te wijzen aan het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld en de bescherming van slachtoffers;
9. is van mening dat de inspanningen van de EU om geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen deel moet uitmaken van een algemeen plan om alle vormen van genderongelijkheid aan te pakken; vraagt een EU-strategie inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld;
10. verzoekt de Commissie, zoals reeds eerder in zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, een wetgevingsvoorstel in te dienen dat een coherent systeem voor de vergaring van statistische gegevens en een sterker optreden van de lidstaten bij de preventie en vervolging van geweld tegen vrouwen en meisjes alsmede seksueel geweld garandeert en een laagdrempelige toegang tot de rechter mogelijk maakt;
11. vraagt de Raad om in te spelen op de overbruggingsclausule, door een unaniem besluit aan te nemen waarmee geweld tegen vrouwen en meisjes (en andere vormen van gendergerelateerd geweld) wordt aangemerkt als een van de vormen van criminaliteit die in artikel 83, lid 1, VWEU worden vermeld;
12. erkent het uiterst belangrijke werk dat wordt verricht door maatschappelijke organisaties om geweld tegen vrouwen en meisjes te voorkomen en te bestrijden en om slachtoffers van geweld te beschermen en te helpen;
13. verzoekt de lidstaten en de belanghebbenden om in samenwerking met de Commissie, niet-gouvernementele vrouwenorganisaties en maatschappelijke organisaties te helpen informatie te verspreiden over het verdrag, EU-programma's en de in het kader hiervan beschikbare financiering om geweld tegen vrouwen te bestrijden en slachtoffers te beschermen;
14. verzoekt de Commissie en de Raad met het Parlement samen te werken om de vooruitgang die met betrekking tot gendergelijkheid is geboekt, te identificeren en verzoekt het voorzitterschapstrio substantiële inspanningen te leveren om zijn engagement op dit gebied te realiseren; vraagt een EU-top over gendergelijkheid en de rechten van vrouwen en meisjes om nieuwe engagementen aan te gaan;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.
[1] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0218.
[2] PB C 285 van 20.11.2010, blz. 53.
[3] PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.
[4] Aangenomen teksten, P8_TA(2013)0045.
[5] Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0126.
[6] PE 504.467.
[7] PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
[8] PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.
[9] PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.
[10] PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
[11] PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.
[12] COM(2016) 109 final en COM(2016) 111 final.
Voor