Ontwerp­re­so­lutie over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvis­vangst te hervatten


29 juni 2016

ONTWERPRESOLUTIE

naar aanleiding van vragen voor mondeling antwoord B8-0702/2016 en B8?0703/2016

ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten (2016/2600(RSP))

Anja Hazekamp, Stefan Eck, Merja Kyllönen, Eleonora Forenza, Sabine Lösing, Marisa Matias, Kate?ina Kone?ná, Ji?í Maštálka, Josu Juaristi Abaunz, Marina Albiol Guzmán, Sofia Sakorafa, Estefanía Torres Martínez, Lola Sánchez Caldentey, Tania González Peñas, Miguel Urbán Crespo, Xabier Benito Ziluaga, Anne-Marie Mineur
namens de GUE/NGL-Fractie

Resolutie van het Europees Parlement over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten

(2016/2600(RSP))

Het Europees Parlement,

– gezien het internationale moratorium voor de commerciële walvisvangst, ingesteld door de Internationale Walvisvaartcommissie,

– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2012 over de handelsbesprekingen tussen de EU en Japan(1),

– gezien Resolutie 2014-5 over walvisvangst met een speciale vergunning (ook "wetenschappelijke walvisvangst" genoemd), aangenomen door de Internationale Walvisvaartcommissie tijdens haar 65e jaarvergadering in Slovenië in 2014,

– gezien de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 31 maart 2017 in de zaak betreffende walvisvangst in de Atlantische Oceaan (Australië vs. Japan: interventie door Nieuw-Zeeland),

– gezien het Japanse onderzoeksplan voor een nieuw wetenschappelijk onderzoeksprogramma voor walvisvangst in de Antarctische Oceaan ("NEWREP-A"),

– gezien de vragen aan de Raad en aan de Commissie over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten (O-000058/2016 – B8-0702/2016 en O?000059/2016 – B8-0703/2016),

– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) in 1982 een verbod heeft uitgevaardigd op commerciële walvisvangst van alle grote walvissoorten, dat in 1986 in werking trad;

B. overwegende dat Japan ondanks dit internationale verbod de walvisvangst heeft voortgezet onder verschillende ongegronde voorwendselen, ook wetenschappelijke, en tussen de inwerkingtreding van het verbod in 1986 en 2008/2009 meer dan 17 000 walvissen heeft gedood(2);

C. overwegende dat de walvisvangst die in sommige landen nog plaatsvindt ernstig en verlengd lijden van individuele dieren kan veroorzaken, en gevaarlijk is voor de instandhouding van de walvispopulatie in haar geheel;

D. overwegende dat het Internationale Gerechtshof in zijn uitspraak van 31 december 2014 het Japanse programma voor wetenschappelijke walvisvangst afwees en oordeelde dat de speciale vergunningen die door Japan waren toegekend voor het doden, vangen en verwerken van gewone vinvissen, bultruggen en dwergvinvissen, niet binnen het toepassingsgebied van artikel VIII, lid 1, van het Internationale Verdrag tot Regeling van de Walvisvangst vielen, en niet in overeenstemming waren met de verplichtingen van Japan op grond van verschillende paragrafen in het "reglement" bij het Internationale Verdrag tot Regeling van de Walvisvangst;

E. overwegende dat Japan, ondanks de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof, na een onderbreking in 2014 weer doorging met de walvisvangst in 2015 in het kader van het onderzoeksplan voor een nieuw wetenschappelijk onderzoeksprogramma voor walvisvangst in de Antarctische Oceaan ("NEWREP-A");

F. overwegende dat Japan in het kader van het NEWREP-A-programma voornemens is om in een periode van 12 jaar in totaal 3 996 dwergvinvissen te vangen;

G. overwegende dat het deskundigenpanel van wetenschappers van de Internationale Walvisvaartcommissie, dat NEWREP-A onderzocht en geëvalueerd heeft, concludeerde dat in het voorstel niet voldoende is aangetoond dat het uitvoeren van bemonstering met fatale afloop noodzakelijk is om de genoemde doelstellingen te halen;

H. overwegende dat Commissie, Raad en Parlement voorstander zijn van handhaving van het mondiale moratorium op de commerciële walvisvangst en een verbod op de internationale handel in walvisproducten, een eind wensen te maken aan de zogenaamde wetenschappelijke walvisvangst en instemmen met de aanwijzing van aanzienlijke delen van de zeeën en oceanen tot beschermde gebieden waar alle walvisvangst voor onbepaalde tijd verboden is;

I. overwegende dat de EU en haar lidstaten Japan bekritiseerd hebben omdat het land de activiteiten hervatte en het de richtsnoeren uit het advies van het Internationaal Gerechtshof van 2014 niet voldoende in acht nam; overwegende dat zij in 2015 Nieuw-Zeeland zijn bijgetreden in een demarche ten aanzien van de Japanse regering;

J. overwegende dat de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan op 25 maart 2013 officieel werden geopend;

K. overwegende dat het handelsbeleid onder andere een instrument moet zijn om de eerbiediging van de mensenrechten, het dierenwelzijn en de milieubescherming, met inbegrip van de bescherming van zeezoogdieren, te verbeteren;

1. roept Japan op om volledig te stoppen met de walvisvangst;

2. roept de Commissie en de Raad op om er, in het kader van de lopende onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan, bij Japan op aan te dringen dat het de internationale verplichtingen inzake de bescherming van zeezoogdieren respecteert;

3. verklaart dat de voortzetting van de walvisvangst in Japan een extra reden is om niet in te stemmen met de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan;

4. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om bij het opstellen van een geactualiseerd gezamenlijk EU-standpunt over walvisvangst, na de 66e vergadering van de IWC in oktober 2016, minstens even behoedzaam te werk te gaan als bij het huidige gezamenlijke standpunt (Besluit van de Raad tot vaststelling van het namens de Europese Unie, voor aangelegenheden die onder haar bevoegdheid vallen, op de volgende drie vergaderingen van de Internationale Walvisvaartcommmissie in te nemen standpunt – 2011/0221 (NLE));

5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Japan.

[1] PB C 72 E van 11.3.2014, blz. 16.

[2] http://d2ouvy59p0dg6k.cloudfront.net/downloads/iwc61_whales_killed_final.pdf

Voor

Tegen

Word lid

    Learn More Doneer