Geza­men­lijke ontwerp­re­so­lutie over hormoon­ont­re­ge­lende stoffen: stand van zaken na het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2015


6 juni 2016

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE

ingediend overeenkomstig artikel 123, leden 2 en 4, van het Reglement

ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:

S&D/Verts/ALE (B8-0733/2016)

GUE/NGL (B8-0735/2016)

EFDD (B8-0736/2016)

ALDE (B8-0738/2016)

over hormoonontregelende stoffen: stand van zaken na het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2015 (2016/2747(RSP))

Jens Gieseke
namens de PPE-Fractie
Matthias Groote
namens de S&D-Fractie
Gerben-Jan Gerbrandy
namens de ALDE-Fractie
Anja Hazekamp
namens de GUE/NGL-Fractie
Bas Eickhout
namens de Verts/ALE-Fractie
Piernicola Pedicini
namens de EFDD-Fractie

Resolutie van het Europees Parlement over hormoonontregelende stoffen: stand van zaken na het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2015

(2016/2747(RSP))

Het Europees Parlement,

– gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden(1),

– gezien de routekaart van de Commissie voor het vaststellen van criteria voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen in de context van de tenuitvoerlegging van de gewasbeschermingsmiddelenverordening en de biocidenverordening(2),

– gezien het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2015 in zaak T-521/14 (door Zweden aangespannen tegen de Commissie, waarbij Zweden werd gesteund door het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie, Denemarken, Finland, Frankrijk en Nederland)(3),

– gezien artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

– gezien de artikelen 265 en 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

– gezien de brief d.d. 22 maart 2016 van Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker aan de Voorzitter van het Europees Parlement ((2016)1416502),

– gezien het UNEP/WHO-rapport met als titel "State of the science of endocrine disrupting chemicals 2012"(4),

– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat volgens artikel 5 van Verordening (EU) nr. 528/2012 werkzame stoffen die op grond van nader te bepalen wetenschappelijke criteria dan wel, in afwachting van de vaststelling van deze criteria, op grond van voorlopige criteria geacht worden hormoonontregelende eigenschappen te bezitten die schadelijk kunnen zijn voor de mens, niet worden goedgekeurd, tenzij een van de afwijkingen als bedoeld in artikel 5, lid 2, van toepassing is;

B. overwegende dat in artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bepaald is dat de Commissie uiterlijk op 13 december 2013 gedelegeerde handelingen vaststelt tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen van werkzame stoffen en biociden;

C. overwegende dat de Commissie de gedelegeerde handelingen tot vaststelling van wetenschappelijke criteria nog steeds niet heeft vastgesteld, wat nu al meer dan tweeënhalf jaar geleden had moeten gebeuren;

D. overwegende dat hormoonontregelende stoffen in het UNEP/WHO-rapport worden beschouwd als een wereldwijde bedreiging, waarbij onder meer wordt verwezen naar de grote incidentie en de toenemende trend van hormoongerelateerde aandoeningen bij de mens, alsook naar de vaststelling van hormoongerelateerde effecten bij in het wild levende dieren; overwegende dat er bewijs beschikbaar wordt van negatieve gevolgen voor de voortplanting (onvruchtbaarheid, kankers, misvormingen) door blootstelling aan hormoonontregelende stoffen en dat er ook steeds meer bewijs is van de effecten van deze chemische stoffen met betrekking tot de schildklierfunctie, de hersenfunctie, zwaarlijvigheid en het metabolisme en homeostase van insuline en glucose;

E. overwegende dat het Gerecht van de Europese Unie in zijn arrest van 16 december 2015 in zaak T-521/14 heeft verklaard dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op het EU-recht, aangezien zij geen gedelegeerde handelingen heeft vastgesteld tot vaststelling van wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen;

F. overwegende dat het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie een duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke verplichting had om uiterlijk op 13 december 2013 gedelegeerde handelingen tot vaststelling van de voornoemde wetenschappelijke criteria vast te stellen;

G. overwegende dat de deskundigenadviesgroep hormoonontregelende stoffen, die door de Europese Commissie opgericht is en door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) gecoördineerd wordt, op 28 maart 2013 een verslag had aangenomen over de belangrijkste wetenschappelijke vraagstukken met betrekking tot de identificatie en karakterisering van hormoonontregelende stoffen; overwegende dat op dat moment, na drie jaar werk van de betrokken diensten, een volwaardig voorstel voor wetenschappelijke criteria beschikbaar was;

H. overwegende dat het Gerecht stelt dat geen enkele bepaling van Verordening (EU) nr. 528/2012 een effectbeoordeling van wetenschappelijke, op gevaren gebaseerde criteria voorschrijft, en dat zelfs indien de Commissie van mening zou zijn dat een dergelijke effectbeoordeling noodzakelijk was, deze effectbeoordeling haar niet zou vrijstellen van de verplichting om te voldoen aan de uiterste termijn zoals vastgelegd in de verordening (punt 74 van het arrest);

I. overwegende dat het Gerecht voorts heeft bepaald dat de vaststelling van wetenschappelijke criteria alleen op objectieve wijze kan worden gerealiseerd op basis van wetenschappelijke gegevens met betrekking tot het hormoonstelsel, onafhankelijk van andere overwegingen, in het bijzonder economische (punt 71 van het arrest); overwegende dat het Gerecht daarom heeft verduidelijkt dat een sociaaleconomische effectbeoordeling geen passend instrument is om een besluit te nemen over een wetenschappelijke kwestie;

J. overwegende dat het Gerecht voorts heeft bepaald dat de Commissie, in de context van de toepassing van de door de wetgever aan haar gedelegeerde bevoegdheden, het door de wetgever vastgelegde regelgevende evenwicht tussen de verbetering van de interne markt en de bescherming van de gezondheid van mensen en dieren en van het milieu niet ter discussie kan stellen (punt 72 van het arrest); overwegende dat het Gerecht daarom heeft verduidelijkt dat het niet passend is dat de Commissie wijzigingen van bepalingen in de sectorale regelgeving beoordeelt als onderdeel van de effectbeoordeling met betrekking tot de vaststelling van een gedelegeerde handeling;

K. overwegende dat het Gerecht van oordeel is dat de voorlopige criteria van Verordening (EU) nr. 528/2012 een beschermingsniveau bieden dat niet als hoog genoeg kan worden beschouwd (punt 77 van het arrest);

L. overwegende dat uit hoofde van artikel 266 VWEU de instelling, het orgaan of de instantie welker handeling nietig is verklaard of welker nalatigheid strijdig met de Verdragen is verklaard, gehouden is de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

M. overwegende dat Vytenis Andriukaitis, commissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid, tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement van februari 2016 verklaarde dat de Commissie de uitvoering van de effectbeoordeling echter zal voortzetten, aangezien zij die beschouwt als een "nuttig en zelfs essentieel instrument [...] om haar te leiden bij haar toekomstige beslissing over de criteria";

N. overwegende dat de Commissie verplicht is effectbeoordelingen uit te voeren van wetgevings- en niet-wetgevingsinitiatieven die naar verwachting aanzienlijke economische, ecologische of maatschappelijke gevolgen hebben teneinde alternatieve oplossingen in kaart te brengen, wat betekent dat effectbeoordelingen waardevolle instrumenten zijn die regelgevende instanties helpen om beleidsopties te beoordelen, maar niet om wetenschappelijke kwesties te regelen;

O. overwegende dat Commissievoorzitter Juncker in zijn brief van 22 maart 2016 aan Voorzitter Schultz heeft herhaald dat de Commissie voornemens is om eerst het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing over de effectbeoordeling in te winnen alvorens een besluit over de wetenschappelijke criteria te nemen en vervolgens tegen eind juni 2016 wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen vast te stellen;

P. overwegende dat het derhalve geen twijfel lijdt dat de Commissie nog geen actie heeft ondernomen om te voldoen aan het arrest van het Gerecht, maar in plaats daarvan inbreuk blijft maken op het EU-recht zoals verklaard door het Gerecht en nu dus ook inbreuk maakt op artikel 266 VWEU;

Q. overwegende dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de Commissie als hoedster van de Verdragen de Verdragen niet naleeft;

1. veroordeelt de Commissie niet alleen omdat zij heeft verzaakt aan haar verplichting om overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 gedelegeerde handelingen vast te stellen, maar ook omdat zij niet heeft voldaan aan haar institutionele verplichtingen zoals neergelegd in de Verdragen zelf, met name artikel 266 VWEU;

2. neemt kennis van het politieke engagement van de Commissie om vóór de zomer wetenschappelijke criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen voor te stellen;

3. benadrukt het feit dat het Gerecht heeft bepaald dat de vaststelling van wetenschappelijke criteria alleen op objectieve wijze kan worden gerealiseerd op basis van wetenschappelijke gegevens met betrekking tot het hormoonstelsel, onafhankelijk van andere overwegingen, in het bijzonder economische, en dat de Commissie niet bevoegd is het in een basishandeling vastgelegde regelgevende evenwicht te wijzigen via de toepassing van aan haar toegewezen bevoegdheden overeenkomstig artikel 290 VWEU, een kwestie die de Commissie echter in het kader van haar effectbeoordeling evalueert;

4. verzoekt de Commissie onmiddellijk te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 266 VWEU en onverwijld op gevaren gebaseerde wetenschappelijke criteria vast te stellen voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen;

5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie en hen in kennis te stellen van de uitslag van de stemming over deze resolutie in de plenaire vergadering.

[1] PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

[2] http://ec.europa.eu/smart-regulation/impact/planned_ia/docs/2014_env_009_endocrine_disruptors_en.pdf

[3] http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf;jsessionid=9ea7d2dc30d51da24ab07e534c8a920ba78762970884.e34KaxiLc3qMb40Rch0SaxuTa3r0?text=&docid=173067&pageIndex=0&doclang=FR&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=717530

[4] http://www.who.int/ceh/publications/endocrine/en/

Voor

Tegen