Resolutie over de bescherming van de veehou­derij en grote carni­voren in Europa


21 november 2022

Resolutie over de bescherming van de veehouderij en grote carnivoren in Europa

B9‑0503/2022

Het Europees Parlement,

– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),

– gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen[1],

– gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie[2],

– gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (habitatrichtlijn)[3],

– gezien het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa (Verdrag van Bern)[4],

– gezien het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie,

– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld “Richtsnoeren inzake de strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de habitatrichtlijn” (C(2021)7301),

– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat sommige soorten die krachtens de habitatrichtlijn speciale bescherming behoeven, met name wolven, een gunstige staat van instandhouding hebben bereikt in sommige regio’s van Europa waar zij voorheen waren uitgeroeid; overwegende dat deze soort nog altijd strikt moet worden beschermd om ervoor te zorgen dat zijn gunstige staat van instandhouding wordt gehandhaafd; overwegende dat is aangetoond dat de aanwezigheid van grote roofdieren positieve effecten heeft op het landschap, met positieve gevolgen voor soorten als vogels, bevers, vissen en vlinders; overwegende dat dit bijdraagt tot het herstel van het natuurlijke evenwicht van de ecosystemen, bijvoorbeeld door de bestrijding van mesopredatoren, waarvan sommige zich ook op vee richten;

B. overwegende dat het aantal wolven de voorbije decennia alarmerend is afgenomen en dat hun verspreiding sterk is gedaald als gevolg van menselijke activiteit en dat zij nog steeds worden bedreigd door habitatverlies en -versnippering, lage sociale aanvaarding door bepaalde belangengroepen en in specifieke getroffen gebieden, en intensieve stroperij;

C. overwegende dat met wetgevende maatregelen, zoals de habitatrichtlijn, en inspanningen voor internationale coördinatie het herstel van de wolvenpopulaties is bevorderd en dat dit heeft geleid tot de terugkeer van deze soort in sommige lidstaten waar deze eerder was uitgeroeid;

D. overwegende dat de habitatrichtlijn in het kader van het Refit-programma van de Commissie geschikt werd geacht voor het beoogde doel en de beleidsdoelstellingen verwezenlijkt; overwegende dat dit werd ondersteund door het Hof van Justitie in zijn arrest van 10 oktober 2019 in zaak C-674/17, waarin het Hof zijn beslissing ten gunste van de handhaving van de habitatrichtlijn bevestigde[5];

E. overwegende dat wolven veel zwerven en daarbij grenzen passeren, en dat zij zich soms verplaatsen van een regio waar zij een gunstige staat van instandhouding hebben naar een regio waar zij nog zijn ingedeeld als een soort die strikt moet worden beschermd, waardoor zij bijdragen tot het natuurlijke herstel van de soort, met name in lidstaten waar de wolf nog steeds geen gunstige staat van instandhouding heeft; overwegende dat sommige, maar niet alle, wolvenpopulaties in Europa een gunstige staat van instandhouding hebben bereikt, en dat het derhalve belangrijk is dat de beschermingsmaatregelen worden behouden om te garanderen dat deze staat van instandhouding niet in het gedrang komt;

F. overwegende dat qua genetische diversiteit en de omvang van de populatie die nodig is om een gezond herstel en toekomstig voortbestaan te garanderen zonder inteelt in verband met genetische knelpunten, geen enkel land in de EU beschikt over een wolvenpopulatie die groot genoeg is om het voortbestaan en de genetische veiligheid te verzekeren; overwegende dat de toepassing van strikte bescherming van wolven positief bijdraagt tot het herstel van wolvenpopulaties en tot het bereiken en handhaven van een gunstige staat van instandhouding;

G. overwegende dat onderzoek heeft aangetoond dat wolven meestal wilde dieren als prooi verkiezen, zelfs als er overvloedig veel vee aanwezig is op hun territorium; overwegende dat de predatie van huisdieren grotendeels wordt veroorzaakt door de schaarsheid van de natuurlijke prooien van wolven; overwegende dat het voor een betere verhouding tussen mens en wolf derhalve van cruciaal belang is de biodiversiteit te herstellen en de beschikbaarheid van natuurlijke prooien te verzekeren;

H. overwegende dat grote carnivoren een sleutelrol spelen in de Europese ecosystemen en een belangrijke ecologische rol vervullen bij de regulering van de populatiedichtheid van wilde hoefdiersoorten; overwegende dat het feit dat wolven de populaties van hoefdiersoorten reguleren voordelen heeft, namelijk de beperking van schade die hoefdieren toebrengen aan de bosbouw en aan landbouwgewassen;

I. overwegende dat de EU moet vermijden de fouten uit het verleden te herhalen, toen de populaties van grijze wolven in heel Europa vrijwel waren uitgeroeid;

J. overwegende dat de habitatrichtlijn de lidstaten voldoende mogelijkheden en instrumenten biedt om verzachtende maatregelen te nemen ter bescherming van huisdieren, met name in weiden en open graassystemen in gebieden waar wolven voorkomen; overwegende dat vreedzame co-existentie tussen grote roofdieren en menselijke activiteiten een leidend beginsel moet zijn van elke relevante beleidsmaatregel;

K. overwegende dat de habitatrichtlijn in artikel 16 bepalingen bevat op grond waarvan de lidstaten het dodelijke beheer van grote carnivoren op nationaal niveau kunnen toestaan om ernstige schade aan vee en gewassen een halt toe te roepen, de volksgezondheid en de openbare veiligheid te beschermen of ten behoeve van onderzoek en onderwijs, mits “er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort [...] te laten voortbestaan”;

L. overwegende dat het effect van grote carnivoren, waaronder wolven, op de sterfte onder landbouwhuisdieren relatief gering is in vergelijking met andere oorzaken; overwegende dat de conflicten die zich als gevolg van de co-existentie van mensen en grote carnivoren kunnen voordoen bij voorkeur moeten worden opgelost met niet-dodelijke methoden; overwegende dat wetenschappelijke studies aantonen dat dodelijke controle een ondoeltreffende manier is om de depredatie van vee door wolven te beperken, aangezien dit de sociale structuur van roedels verstoort en ertoe leidt dat de resterende dieren zich vooral wenden tot gemakkelijke prooien, zoals vee; overwegende dat dit dus resulteert in een toename van de depredatie onmiddellijk na het afschieten; overwegende dat verzachtende maatregelen ten aanzien van de wolven niet per se schade toebrengen aan de handhaving en het herstel van hun populatie; overwegende dat de statistieken op nationaal en regionaal niveau vaak onnauwkeurig of onvolledig zijn; overwegende dat een aanzienlijk aantal gemelde aanvallen op vee worden gepleegd door hybriden;

M. overwegende dat de preventieve maatregelen ter voorkoming van co‑existentieconflicten doeltreffend zijn gebleken wanneer zij correct werden uitgevoerd; overwegende dat deze maatregelen kunnen worden gecombineerd om de doeltreffendheid ervan nog verder te vergroten;

N. overwegende dat preventieve maatregelen de meest rationele en doeltreffende manier zijn om depredatie te verminderen en te voorkomen; overwegende dat er verschillende beproefde methoden zijn om landbouwhuisdieren te beschermen; overwegende dat het afschieten van populaties van toppredatoren op wetenschappelijke gronden niet gerechtvaardigd is, omdat daarmee bepaalde “topeigenschappen” worden onderdrukt; overwegende dat daardoor hun rol in de ecosystemen verandert en mesopredatoren worden aangetrokken die schade kunnen toebrengen aan de veestapel en de wilde dieren in het ecosysteem;

O. overwegende dat traditionele begrazingssystemen steeds vaker worden opgegeven wegens uitdagingen op milieu-, landbouw- en sociaal-economisch gebied; overwegende dat de achteruitgang en teloorgang van de traditionele nomadische veeteelt ertoe hebben geleid dat het vee in steeds grotere aantallen vrij rondzwerft zonder permanent toezicht van schaapherders, vooral in regio’s waar wolven voordien waren uitgeroeid; overwegende dat het van cruciaal belang is om nu verzachtende maatregelen toe te passen om vee dat zonder toezicht vrij rondzwerft te beschermen in regio’s die door wolven worden geherkoloniseerd;

P. overwegende dat volgens de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden dierlijke producenten de schade die is aangericht door roofdieren voor 100 % kunnen laten vergoeden en dat de investeringen die zij doen in maatregelen om depredatie van vee door grote carnivoren te verzachten volledig worden terugbetaald; overwegende dat de terugbetalingsprocedures in de praktijk lang en moeilijk zijn voor de landbouwers;

Q. overwegende dat het LIFE-programma reeds financiering heeft verstrekt voor tal van projecten om conflicten met in het wild levende dieren te beperken en de co-existentie met grote roofdieren voor de lange termijn te bevorderen;

R. overwegende dat het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling kan worden gebruikt om preventieve maatregelen ter bescherming van landbouwhuisdieren te ondersteunen, maar dat dit fonds niet ten volle wordt benut;

S. overwegende dat de Commissie in oktober 2021 nieuwe richtsnoeren heeft uitgebracht inzake de strikte bescherming van diersoorten uit hoofde van de habitatrichtlijn, waaronder wolven, die bedoeld zijn om de EU-lidstaten te helpen de uitvoering van de habitatrichtlijn in de praktijk te verbeteren, en met name te zorgen voor een volledige, duidelijke en nauwkeurige omzetting van artikel 16 daarvan;

1. roept op tot volledige bescherming van wolven en andere grote roofdieren die essentieel zijn voor het evenwicht van de biodiversiteit en de ecosystemen;

2. uit zijn diepe bezorgdheid over de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen en de achteruitgang van ecosystemen waardoor het verlies aan biodiversiteit in de EU, met inbegrip van habitatverlies voor grote roofdieren, versnelt; wijst erop dat habitatverlies en -versnippering doorgaans worden veroorzaakt door intensivering van de landbouw en door verstedelijking;

3. benadrukt dat grote roofdieren, waaronder wolven, volgens recente verslagen en studies in de meeste lidstaten en biogeografische regio’s geen gunstige staat van instandhouding hebben bereikt; is verheugd over het herstel van de wolvenpopulaties in sommige EU-lidstaten;

4. wijst erop dat de strikte beschermingseisen van toepassing moeten blijven om ervoor te zorgen dat de gunstige staat van instandhouding voor wolven in de regio’s en lidstaten waar deze is bereikt, behouden blijft;

5. herinnert aan de verantwoordelijkheid van de Commissie om de vorderingen bij het behalen van een bepaalde staat van instandhouding voor soorten per regio en op EU‑niveau te beoordelen en deze zo nodig aan te passen met het oog op het herstel en behoud van de biodiversiteit en het natuurlijke evenwicht van het ecosysteem;

6. wijst erop dat de vorderingen van de staat van instandhouding van habitattypen en soorten die onder de habitatrichtlijn vallen regelmatig worden gemonitord en gerapporteerd overeenkomstig de criteria van de richtlijn en dat de resultaten openbaar beschikbaar zijn; onderstreept zijn steun voor het beleid van de Commissie om het beschermingsniveau van wolven(Canis lupus) in het kader van het Verdrag van Bern, dat door de EU is ondertekend, niet te verlagen; verzoekt de Raad het ontwerpbesluit van de Commissie goed te keuren;

7. onderstreept dat de Commissie herhaaldelijk heeft verklaard dat de habitatrichtlijn aan haar doel beantwoordt en haar beleidsdoelstellingen verwezenlijkt; is derhalve gekant tegen elke herziening van de richtlijn of tegen wijzigingen in de strikte beschermingsstatus van de wolf;

8. ondersteunt de verdere ontwikkeling van platformen voor belanghebbenden betreffende de co-existentie met grote carnivoren en de bevordering van dialoog, de uitwisseling van ervaringen en de samenwerking bij de aanpak van conflicten tussen mensen en beschermde soorten; merkt op dat in sommige lidstaten een co-existentiecultuur van grote carnivoren, onder meer wolven, en landbouwhuisdieren en mensen bestaat; dringt aan op de verdere bevordering van een co-existentiecultuur met grote carnivoren;

9. verzoekt de lidstaten en de Commissie een actievere betrokkenheid van regionale en lokale actoren en samenwerking tussen regio’s en op grensoverschrijdend niveau te bevorderen, met inachtneming van de beschermde status van de Canis lupus uit hoofde van bijlage IV van de habitatrichtlijn;

10. roept de Commissie en de lidstaten op maatregelen te nemen om de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden en de lokale landbouw aan te pakken, met name wat betreft de ontvolking van het platteland en traditionele landbouwpraktijken zoals nomadische veeteelt, die verenigbaar zijn met co-existentie met grote carnivoren, waaronder wolven;

11. verzoekt de lidstaten zich te houden aan de recent gepubliceerde richtsnoeren inzake de strikte bescherming van diersoorten van communautair belang uit hoofde van de habitatrichtlijn;

12. benadrukt dat de nadruk moet worden gelegd op het bevorderen van co-existentie met grote carnivoren door de instandhouding en het herstel van de biodiversiteit te bewerkstelligen en adequaat te ondersteunen, preventieve maatregelen te nemen en waar nodig veehouderijpraktijken aan te passen om grazende dieren in het oog te houden en te beschermen; benadrukt dat het belangrijk is dat de beschikbaarheid van natuurlijke prooien wordt gewaarborgd door het stopzetten van de menselijke jacht op hoefdieren; wijst ook op het belang van de vermindering van de interacties tussen mens en wolf en beheer van het gedrag van beide soorten door zachte grenzen in te voeren, het vermijden van nauwe menselijke toenadering en het vermijden van het opzettelijk voederen van wolven;

13. wijst in dit verband op de ondoeltreffendheid van dodelijke beheerpraktijken (namelijk afschieten en jacht), die zelfs contraproductief zijn gebleken, zowel uit het oogpunt van schade aan de veestapel als van instandhouding;

14. benadrukt dat schadevergoeding voor landbouwers zou kunnen leiden tot een toename van de sociale acceptatie en tolerantie ten aanzien van grote carnivoren; roept de lidstaten op de toegang van landbouwers tot compensatie te verbeteren; benadrukt dat de compensatieregelingen genereus moeten zijn en alle directe en indirecte kosten in verband met roofdieraanvallen moeten dekken, en dat zij met het oog op een zo groot mogelijke efficiëntie moeten worden gekoppeld aan preventieve maatregelen; benadrukt het belang van eerlijke compensatie voor verliezen van landbouwhuisdieren veroorzaakt door grote carnivoren, met inbegrip van hybride soorten; herinnert er in dit verband aan dat de vergoeding gekoppeld moet zijn aan een alomvattende aanpak en gebaseerd moet zijn op bewijs, met inbegrip van de verificatie van de schade, om misbruik van het schadevergoedingssysteem te voorkomen, maar ook om ervoor te zorgen dat alle schade wordt gedekt en naar behoren wordt vergoed;

15. pleit voor de volledige handhaving van het EU-brede verbod op het gebruik van vergiftigd aas; onderstreept dat de jacht geen deugdelijke methode is om de roofdierpopulaties in evenwicht te brengen en evenmin nuttig is om de depredatie van vee te verminderen;

16. neemt nota van de bezorgdheid van de landbouwers in een context van afnemende activiteiten in berggebieden en schaarse middelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) die naar gebieden gaan waar de landbouw moeilijk is; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan passende financieringsmogelijkheden vast te stellen en te gebruiken binnen en buiten het GLB om, teneinde het behoud en het herstel van de biodiversiteit, de co-existentie van grote carnivoren en duurzame veehouderijpraktijken te waarborgen overeenkomstig de overkoepelende doelstellingen van het GLB en de EU-biodiversiteitsstrategie;

17. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich ertoe te verbinden de habitatrichtlijn, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de nationale biodiversiteitsstrategieën en -actieplannen volledig uit te voeren;

18. onderstreept het succes van LIFE-projecten bij de ondersteuning van doeltreffende preventiemaatregelen ter voorkoming van co-existentieconflicten met grote carnivoren; pleit voor een verhoging van de LIFE-financiering voor natuurprojecten, met inbegrip van projecten voor de bescherming van soorten en de totstandkoming van co-existentie met grote carnivoren; dringt erop aan dat in het LIFE-programma prioriteit wordt gegeven aan kleinschalige projecten die gericht zijn op de uitwisseling en ontwikkeling van beste praktijken inzake co-existentie met grote roofdieren;

19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

  • [1] PB C 67 van 8.2.2022, blz. 25.
  • [2] PB C 356 van 4.10.2018, blz. 38.
  • [3] PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
  • [4] PB L 38 van 10.2.1982, blz. 3.
  • [5] Arrest van het Hof van Justitie van 10 oktober 2019, Luonnonsuojeluyhdistys Tapiola Pohjois-Savo – Kainuu ry/Risto Mustonen e.a., C-178/03, ECLI:EU:C:2019:851.


Status

Ingediend

Voor

Tegen